De ecclesia en het koninkrijk
-
De oorsprong, ontwikkeling en doelstelling van de ecclesia en het koninkrijk in Gods plan


Deel 12
De uitverkiezing in Efeziërs (deel 2)

door
M.Jaegle


Met een verwachting die exclusief toebehoort aan Zijn Woord, onthult God aan ons, in twee korte woordjes, wat het hoofddoel van onze selectie is, als de vreugde van Zijn hart:

""voor Hem" [door Christus Jezus]

Een doel, zo verheven, zo subliem, zelfs voor ons huidige leven, opent zich voor ons, mooier en heerlijker dan onze hoogste gedachten. "Voor Hem" heeft God ons in Christus gekozen en ons tevoren voorbestemd door Christus Jezus!

Deze twee woorden geven uitdrukking aan onze echte blijdschap en heerlijkheid. Laten we ze in onze harten aannemen als de wens van onze hemelse Vader, als een motto voor ons leven, zodat de innerlijke mens, en ook de uiterlijke, de juiste ontwikkeling en richtinggeving ontvangen. Een goede grip op dit hoge doel van ons bestaan geeft ons een krachtige hefboom die voorkomt dat wij voor onszelf leven.

Nu moeten we in deze claim niet hoofdzakelijk een vereiste van de kant van God zien, want altijd en in elk geval geeft Hij voordat Hij verwacht. Toch is dit verlangen van Hem voor ons een verzekering en bewijs dat Zijn genadevolle geschenken al iets heel groots bereikt hebben. Ten eerste verlichten deze woorden de compleetheid van werk dat gedaan is voor onze verlossing. Het feit dat God er naar verlangt ons te hebben, is een zeker teken dat, door Christus, we voor Hem aanvaardbaar en bruikbaar zijn gemaakt.

Bij het introduceren van dit onderwerp moeten we verder waarnemen dat het "voor Hem" zeer zeker niet uitgeput is door Zijn uitverkorenen, Zijn ecclesia. In de zinsnede "Allen in God" kunnen al Gods wensen voor de hele schepping zien. Die werd geschapen door(heen) Christus, uit, door en voor God, dat wil zeggen: "voor Hem." Bij de voleinding van de aionen zal dit doel ten volle bereikt worden, wanneer God "Alles in allen" zal zijn.

Nu wacht God niet op alles tot deze nog ver weg gelegen periode, maar verlangt al aionen eerder naar een bepaald aantal van Zijn schepselen, door middel van selectie, voor Zichzelf. Deze buitengewoon goddelijke doelstelling had een speciaal doel, dat Hij zeker niet geheim heeft gehouden.

In de vroege Hebreeuwse Schrift is ons al veel licht gegeven over de doelstelling van deze goddelijke methode. In Leviticus 20:26 spreekt JAHWEH als volgt tot het hele volk van Israel: "En jullie zullen voor Mij heiligen worden, want Ik, JAHWEH, ben heilig. En Ik scheid jullie af van de volken om heilig te worden voor Mij." Deze bestemming omsloot heel de natie, alle twaalf stammen. Toch sprak JAHWEH een tweede maal over de stam van Levi: "de Levieten worden van Mij" (Num. 3:12;SW). Uit passages die de methode beschrijven hoe JAHWEH de Levieten voor Zichzelf nam, wordt het duidelijk dat het "voor Hem" was, in een diepere betekenis en voor een speciale doelstelling: "En JAHWEH spreekt tot Mozes, zeggend: Breng de stam van Levi naderbij en doe hen staan voor het aangezicht van Aäron, de priester. En zij dienen hem"(Num. 3:5,6;SW). En nogmaals: "En jij neemt de Levieten voor Mij" (3:41). Een nog dieper inzicht wordt ons gegeven in Numeri 8:18 en 19: "En Ik zal de Levieten nemen in plaats van iedere eerstgeborene onder de zonen van Israel. En Ik geef de Levieten, die aan Aäron en aan zijn zonen gegeven zijn uit het midden van de zonen van Israel, om de dienst van de zonen van Israel te dienen in de tent van de afspraak en om een bedekking te maken over de zonen van Israel, opdat er onder de zonen van Israel geen plaag zal komen wanneer de zonen van Israel dichtbij het heiligdom zullen komen." We kunnen dit als volgt samenvatten: JAHWEH nam de Levieten om hen aan de priesters te geven als helpers in het dienstbetoon aan God in Zijn huis, wat voor God was, om zo gemeenschap met Hem te hebben. God gaf om te kunnen geven en om weer te kunnen ontvangen.

In wat JAHWEH deed met de Levieten zijn gewichtige waarheden te vinden die onze uitverkiezing en eerdere bestemming in harmonie samenbinden. Laten we opmerken hoe het Woord van God hierover spreekt. De uitverkiezing gebeurde door God in Christus, en de eerdere bestemming door Christus voor God. Wat God met de Levieten deed, doet Hij nu met ons, alleen wel op een hoger vlak. Ook wij werden door Hem genomen en overgedragen aan de Zoon, opdat God, door Christus, ons zou terug ontvangen voor een veel nadere gemeenschap en bruikbaarder dienstbetoon. Door de schepping van allen in de Zoon van Zijn liefde zijn we reeds aan Hem overgedragen, maar door onze uitverkiezing wordt dat, met een veel verhevener doel, herhaald.

Zoals we lieten zien, werkte Christus samen met Zijn Vader toen Hij Zijn twaalf apostelen riep. Het feit dat zij onmiddellijk konden antwoorden op deze uitverkiezende roep, is regelrecht te danken aan de Vader, want, volgens Johannes 6:44 werkt het zo: "Niemand kan tot Mij komen, indien niet de Vader, Die Mij zendt, hem zou trekken." Nu trekt de Vader niet alleen de Zoon, maar Hij onthult Hem ook (Matt. 16:15-17; Joh. 6:29) en de Zoon is van Plan de Vader te onthullen aan hen die Hij aan Hem heeft gegeven (Luc. 10:22).

God had de discipelen aan Zijn Zoon gegeven, opdat, door Hem, Hij hen kon koesteren en ze terug ontvangen als bruikbare instrumenten in Zijn werk.

Deze twee trekken van Gods Vaderhart in verband met de discipelen, ja met alle uitverkorenen, worden helder uiteen gezet in de selectie van de twaalf, zoals we dat vinden in Marcus (3:14). "En Hij benoemde twaalf, die Hij ook apostelen noemde, zodat zij bij Hem zouden zijn en zodat Hij hen zou opdragen te verkondigen." Het "en" verbindt twee aparte gedachten, eerst dat zij gemeenschap met Hem zouden hebben, en als tweede, hun opdracht om te verkondigen. "Bij hem zouden zijn" vereist niet dat als eerste te doen, maar veeleer binnen te gaan in een eenheid met Hem, een harmonie tussen twee harten. En dit is exact hoe hun Heer en Meester hen trainde. Hoe duidelijk maakte Hij het voor hen te begrijpen, in het geval van Maria en Martha, dat gemeenschap komt vóór dienstbetoon (Luc. 10:38-42)! En door de discipelen te loven toonde Hij aan dat gemeenschap in Zijn ogen belangrijker was dan al het andere.

Maar deze eenheid met de Zijnen zag Hij nooit als het uiteindelijke doel, om hen zo vast te houden aan Zijn eigen persoon. Veeleer gebruikte Hij deze eenheid als een voorbereiding en training voor omgang en gemeenschap met de Vader. In deze geest en geheel in overeenstemming met de wil van de Vader, ontving en trainde Hij Zijn discipelen. Bij het lezen van de hoofdstukken veertien tot zeventien van het verslag van Johannes, zien we dat Jezus Zich voortdurend op de achtergrond hield, om hen zo aan de Vader te tonen (Joh. 16:23,24). Dan, toen de geest van God de opgestane Zoon van God verheerlijkte, werd het duidelijk hoe volledig de Zoon het werk had gedaan dat Hem door de Vader was gegeven, waardoor zij gezegende en bruikbare apostelen voor God werden, en, in gemeenschap en dienstbetoon, volledig toegewijd aan God. Daarom kan Johannes in zijn eerste brief schrijven: "de gemeenschap, zoals de onze, met de Vader en met Zijn Zoon, Jezus Christus"(1 Joh. 1:3;SW). Het was de wil van de Zoon dat de Vader in alle dingen op de eerste plaats zou komen.

Ook wij jagen Zijn weg na, wij die gekozen leden van Zijn lichaam zijn, opdat, door Christus, wij voorbereid zullen worden voor gemeenschap met de Vader en voor dienstbetoon aan Hem. Zelfs in ons aardse leven kan speciale training vereist zijn voor omgang met hooggeplaatste personages. Hoe veel meer dan wanneer God van ons verlangt gemeenschap met Hem te hebben en om gereed te zijn voor Zijn dienstbetoon! Om dit doel te bereiken, roept Hij ons in de gemeenschap van Zijn Zoon, Jezus Christus (1 Kor. 1:9). Zelfs in de roeping van Zijn ambassadeurs in de wereld, bij het bijeenbrengen van Zijn uitverkorenen, is het feit betrokken dat God ons eerst overgeeft aan Zijn Zoon. Wij smeken: "ten behoeve van Christus: Wees verzoend naar God!" (2 Kor. 5:20;SW). Waar zouden we een betere training voor waardige gemeenschap met de Vader vinden dan bij de Zoon van de Vader Zelf? Hiervoor is, op meerdere wijzen, Zijn loopbaan het meest zuivere voorbeeld. In Hem, Gods Uitverkorene par excellence, zien we een leven geleefd in de meest volle perfectie voor de Vader. De vreugde van Zijn hart bestond uit eenheid met Zijn Vader. In iedere episode van Zijn loopbaan werd Hij altijd naar Hem toe getrokken. Heel Zijn leven bestond hierin: uit liefde voor Hem Zijn wil doen. Deze geest was in Hem zo ontwikkeld, dat het Zijn eten en drinken werd (Joh. 4:34). Toen Hij twaalf jaar oud was, was Hij zich al bewust van Zijn goddelijk zoonschap, zodat Hij Zich moest bezig houden met de dingen die van Zijn Vader zijn (Luc. 2:49). Deze houding van Zijn hart was zo sterk dat Hij gehoorzaam kon zijn tot de dood, zelfs de dood aan het kruis. En aan deze schaamtevolle paal, waar God Hem tot zondeoffer maakte en Zijn oordeelsvuren in Zijn botten zond, hield Hij vol, in een onveranderlijke aanhankelijkheid aan de Vader, en beëindigde Hij Zijn levenswerk, als bekronende afsluiting van een Godgericht leven, met het liefste woord dat Zijn hart maar kon voortbrengen: "Vader" (Luc. 23:46).

Deze heerlijke, aanbiddelijke, niet geëvenaarde gehoorzaamheid wordt door de apostel Paulus gebruikt als het hoogste voorbeeld voor ons, met de woorden: "Laat dit de gezindheid zijn bij jullie, welke ook was in Christus Jezus,..."(Filip. 2:5). Hiermee bedoelt hij te zeggen: Imiteer als zonen van God de Zoon in Zijn gehoorzaamheid, en leer van Hem jullie lichamen te presenteren als een levend offer, en word ook in dit opzicht eenvormig aan het beeld van de Zoon (Rom. 8:29).

God Zelf heeft ons de allerbeste hulp gegeven, door het geschenk van de geest van Zijn Zoon (Gal. 4:6). Door Hem wordt een vurig verlangen naar de Vader wakker gemaakt, zodat wij, net als eens de Zoon Zelf, kunnen zeggen: "Abba! Vader!"

Onze eigen apostel staat hierin voor ons als een heerlijk voorbeeld. Hij was zó gevuld met de gezindheid van Christus Jezus, en met de gehoorzaamheid van de Zoon, dat zijn leven geheel en al toegewijd was aan God en het uitvoeren van Zijn wil. Hij bereikt in dit opzicht zo'n hoog niveau, dat hij door de geest van God het gezag kreeg om de heiligen op te roepen hem te imiteren. Ja, zijn leven maakte duidelijk hoe volledig de geest van Christus hen, die Hem gewillig volgen, kan brengen tot een gemeenschap met de Vader. Twee maal in zijn brieven gebruikt hij, net als de Zoon, het "Abba, Vader!" (Marc. 14:36; Rom. 8:15; Gal. 4:6), zodat iedere gelovige het recht heeft dat ook te doen. "Genade en vrede" aan het begin van zijn brieven, komt van "God, onze Vader, en de Heer, Jezus Christus." Dat is de vrucht die voortkwam uit de gemeenschap met de Zoon.

Volgens deze voorbeelden, dat van de Zoon en van onze apostel, heeft God ons voor Zichzelf voorbestemd. Zodra we dit verstaan en er greep op krijgen, zullen we begrijpen hoe onze gemeenschap met God, de Vader, vorm te geven en te koesteren, geheel in eenvormigheid met Zijn wil. "Niet werken" is, ook in dit geval, de eerste en belangrijkste regel; het gaat veeleer om leven in hart en gemeenschap.

De nauwste omgang op aarde bestaat uit de wederzijdse uitwisseling van gedachten tussen twee mensen die van elkaar houden, wat leidt tot wederkerige vruchtbaarheid. Kinderen kunnen hun ouders de grootste blijdschap geven wanneer zij de tijd nemen hun goede advies en waarschuwingen te overwegen, en zo naar hen op te zien in liefde dat hun levens daardoor omgevormd worden. Op dit fundament rust ook onze nauwste omgang met God.

Toen een vrouw in de menigte haar stem verhief en tot Jezus zei: "Blij is de moederschoot die U droeg en de borsten die U zoog!" en veronderstelde dat de nauwste omgang hierin lag, antwoordde Hij: "blij zijn die het woord van God horen en het handhaven!" (Luc. 11:27,28;SW), en toonde hiermee aan dat de ontvangst van Gods Woord de meest nabije band met God schept, die veel hoger is dan de banden van het bloed.

Op deze wijze komt echte gemeenschap met de hemelse Vader tot stand. In de Schrift wordt ons, door Christus, een onthulling van Hem gegeven. Door middel van lezen en ontvangst door geloof van al Zijn uitspraken, groeit Hij voortdurend groter in Zijn liefde en heerlijkheid. Zo groeien we in de bewustwording van God (Kol. 1:10) en wordt ons denken voorzien van de juiste inhoud, zodat we met Hem bezig kunnen zijn naar de Schrift. De aanvaarding en bewaring, dat is nadenken over de dingen van God, bestaat echt in een kinderlijke, gelovige verliezing in Hem, wat leidt naar een intiem gesprek met Hem, onze Vader. Speciaal het zich richten op het offeren van Zijn geliefde Zoon voor ons, trekt ons naar Zijn liefde, en is in staat onze harten te grijpen zodat zij Hem weer vurig kunnen liefhebben en toegewijd kunnen antwoorden omdat Hij het hoofddoel van onze aanhankelijkheid is. Hij vult onze harten en wij verdwijnen in Hem en terwijl wij Hem de eerste plaats geven, blijft onze eigen persoonlijkheid klein en op de achtergrond. Het is Zijn hoogste doel, door de liefde die door heilige geest uitgegoten worden in onze harten (Rom. 5:5), om ons er toe te brengen Hem opnieuw vurig lief te hebben. Dat is de uiteindelijke vorm en het hoogste plan van ons bestaan voor God, in overeenstemming met de wensen van Zijn hart. Dit geeft Hem de grootste vreugde. Zo'n omgang met Hem is een heilzaam en verstandig mysticisme, vrij van alles wat donker en verborgen is. We zouden de bron van onze motieven, het hart, veel zuiverder moeten houden. Niet alleen zeer slechte, maar ook ijdele en nutteloze gedachten zouden onmiddellijk weggedaan moeten worden door middel van de tuchtiging door de geest, om zo het hele gebied van onze levens ter beschikking te krijgen voor onze Vader.

Jazeker, "voor God" verdient door ons allen als motto voor onze levens genomen te worden en deze bekend gemaakte wil van God zou onze hoogste ondernemingszin moeten oproepen. En wanneer we deze wens van het hart van onze Vader zien als het hoogste doel van ons bestaan, dan zal het aan onze korte levens de meest kostbare inhoud geven. Zo geeft het een positieve waarde geleefd te hebben, want niemand in de hele wereld zou waard zijn met zo'n grote liefde vast te houden als aan onze Vader en Redder.

Wij kunnen deze gezegende genade niet genieten zonder er aan te denken dat dit te danken is aan onze zeer beminde Verlosser, Zijn geliefde Zoon. Ja, het is te danken aan Zijn God-verlaten lijden aan het kruis dat wij deze eenheid met de Vader hebben. Echt, op basis van wat Hij voor de schepping bereikte kon Hij die blijvend aan Zich binden. Satan eist aanbiddende onderwerping aan hemzelf (Matt. 4:9; Openb. 13:8), en een verwende zoon, Absalom, stal eens harten voor zichzelf die rechtens toebehoorden aan zijn vader (2 Sam. 15:6).

Maar zo behandelt de Zoon Zijn Vader niet. Hij probeert niet Zichzelf te verheerlijken, maar de Vader (Joh. 7:18). We kunnen er zeker van zijn, Hij probeert niet de harten van de schepselen naar Zichzelf toe te trekken, maar alleen hen te presenteren aan God als zij die door Zijn liefde overwonnen zijn en alle aanbidding op Hem te richten. De Zoon zoekt en vindt Zijn grootste heerlijkheid in het hen brengen in een gewillige en blije onderschikking aan de Vader (1 Kor. 15:28). Toch zal juist deze onzelfzuchtigheid in voorbeeldige gehoorzaamheid Hem doen overeenstemmen met de ongereserveerde liefde en aanhankelijkheid van alle harten en daardoor zal er weer nog grotere liefde voor de Vader opgewekt worden, overeenstemmend met het woord van Jezus: "die Mij liefheeft zal door de Vader geliefd worden" (Joh. 14:21,SW; 16:22).

Hier beneden deze ervaring binnen gaan, geeft aan dat we een grote stap voorwaarts genomen hebben in het leven dat de Zijnen zouden leven. In het begin, in de kinderfase van geloof, houden we vast aan de genadegeschenken die we in Christus vinden voor alle vreugde, en bidden we tot Hem en juichen we Hem toe. Dat is een zeer passende houding, en het is heel goed heerlijkheid te geven aan onze Redder, want God roept ons in Zijn gemeenschap (1 Kor. 1:9).

Maar iemand die innerlijk en heilzaam opgroeit, zal al spoedig er toe gebracht worden door de geest van God te zien dat we tevoren bestemd waren voor zoonschap door Christus voor God, en dat Christus er naar verlangt ons te leiden in de gemeenschap met de Vader. Zo geven we hem de gelegenheid om Zijn middelaarschap tussen God en ons te vervullen. In Zijn Woord aan de ecclesia wordt ons geleerd God te danken door Christus Jezus (Rom. 1:8; 7:25), omdat we door Christus toegang hebben tot de Vader (Efe. 2.18; 3:12). Al onze inspanning in het leven van geloof zouden hiermee moeten overeenkomen: "En alles, wat jullie ook maar doen in woord of in daad, doe alles in de naam van de Heer Jezus, de God en Vader dankend door Hem" (Kol. 3.17;SW).

Het is buitengewoon heerlijk in te gaan in zo'n omgang met God, de Vader, door Christus Jezus, dat we helemaal er door in beslag genomen worden en alleen voor Hem bestaan, zodat Hij ons Alles kan worden. Dit is een tevoren zien, op een kleine schaal, door de uitverkorenen, van het grootse doel: "God Alles in allen." Op deze wijze zijn we al aangekomen bij de voleinding van de aionen (1 Kor. 10:11), want dan zullen al Gods schepselen Hem gewillig en vreugdevol erkennen als Vader, en binnen gaan in een hartelijke gemeenschap met Hem. Maar dat zal pas zijn nadat oordeel, duisternis en kwaad hun taak vervuld hebben, en door God voor altijd afgeschaft zullen zijn. Toch moet het voor God onmetelijk kostbaar zijn als vandaag, tijdens deze donkere mensendag, in deze boze aion, waarin de tegenstander god is (2 Kor, 4:4), dankbaar en liefdevol geroep tot Hem, als Abba, Vader, opstijgt.

Als dan deze omgang van hart met onze hemelse Vader de inwijding is van ons dienstbetoon en al ons werk voor Hem, dan zal ons werk van geloof ondersteund worden door een onschatbare vrede en rijke rust en vrij zijn van alle druk en haast. Waar echter deze ervaring van het voor Hem zijn afwezig is, kunnen we tijd en energie aan Hem wijden zonder dat Hij dat vindt waar Hij het meest vurig naar verlangt.

Zo behoren gemeenschap en dienstbetoon voor hem onontwarbaar samen. Net als de discipelen worden we voorbereid en toegerust voor werk dat veel heerlijker is dan dat wat de twaalf zullen hebben, opdat, in Hem, de Gekruisigde en Opgestane, wij Zijn verzoening dichterbij brengen en aanbieden aan de mensheid. De motiverende kracht, dan, is Zijn liefde (2 Kor. 5:14). Toch is dit, met het oog op ons toekomstig dienstbetoon, slechts een begin, oefening, training.

Christus Zelf heeft de grootse roeping ontvangen, overeenkomstig aan Gods liefdevolle plan, om allen terug te brengen naar de Vader. Om deze grote taak te kunnen vervullen zijn aan Hem medewerkers gegeven, voor Hem gekozen. Op aarde zal het volk van Israel Zijn instrument zijn waardoor Hij de mensheid terug zal leiden naar JAHWEH. Voor de hemelse gebieden, die ook deel hebben in de verzoening (Kol. 1:20), is er een gelijksoortige voorziening. Daar zal de verzoenende boodschap van genade verkondigd worden door de ecclesia die Zijn lichaam is, in de onbegrensde regionen van de hemelen, opdat deze creaturen, door overtredingen van God vervreemd, terug geroepen zullen worden naar een gewillige onderschikking aan Hem. En dit hoge - ja, het hoogste - dienstbetoon voor God behoort ons toe, wij die vóór de nederwerping werden gekozen. O, wat zijn er voor ons heerlijkheden opgestapeld in de zinsnede "voor Hem!"

Hoe bekrompen en klein is het, gezien vanuit dit hoge waarnemingspunt, als we Christus slechts voor onze eigen redding op prijs stellen, stil blijven zitten en geen belang hebben in Gods grote doel en taken voor en met ons, misschien met de gedachte dat Hij hiermee volledig tevreden zal zijn. Zeker, in de ecclesia vinden we ook die aanbevelenswaardige passie voor de redding van zo velen als mogelijk is, vóór de nederdaling van Christus. Deze gebeurtenis, echter, wordt gewoonlijk gezien als het einde. Op z'n best verwachten we dat er een zegen zal zijn voor de natiën in het milleniale koninkrijk. Maar in onze dagen bevordert God de kennis in de ecclesia, opdat het goddelijk werk van redding in de komende aionen een krachtig tijdvak in kan gaan, een tijdvak waarin wij de belangrijkste deelnemers zullen zijn. Paulus doet in een speciaal gebed een smeekbede voor deze kennis voor de ecclesia, want dat leek hem zeer belangrijk (Efe. 1:17). Als hen die geroepen zijn, moeten wij onze roeping kennen, die hierin bestaat: de vervulling van Gods grote belofte tot stand te brengen om Alles in allen te zijn. Zelfs in zijn dagen was het voor Paulus van groot belang dat Christus' complete succes niet gezien zou worden in het gedimde licht van een kennelijk falen. Hij wist heel goed dat deze kennis van Gods grootse ontwerp gelovigen zou vrijmaken en hen bevrijden van armzaligheid en zelfzuchtige motieven. Want iemand die duidelijk gezien heeft dat God, in onze eerdere bestemming, boven alles Zijn eigen belangen ter berde brengt als het terug brengen van het universum naar Zichzelf, zal zich schamen dat, zo vaak, het vrome "ik" in het centrum van zijn gedachten heeft gestaan.

Nadat de verlichting door de heilige geest onze verheven positie in genade heeft onthuld, zullen we niet voorbij zien aan het feit dat, middenin het vers dat onze heerlijkheid onthult, de diepste diepte van ons leven in ongeloof ook prominent aanwezig is (Efe. 1:7). Zo'n terugdenken aan die tijd, toen wij vervreemd waren van God, kan ernstige vragen doen oprijzen die kunnen leiden naar zelf-beschuldigingen die innerlijke spanningen kunnen voortbrengen. "Door Wie wij de loskoping hebben door Zijn bloed" wijst naar onze voormalige slavernij onder de macht van Satan en zonde. Hier staat onze zwakte op de voorgrond, waarin wij niet in staat waren onszelf te verdedigen tegen hun superieure kracht. Maar "losmaking van de zonden"geeft aan dat wij hen zijn die grotelijks het liefhebbende hart van God, de Vader, hebben beledigd. Deze vermelding is, denkend aan de vele liefdevolle daden die voor ons gedaan werden voordat we bestonden, bitter en pijnlijk voor het hart. Hoe vernederend is het voor ons er aan herinnerd te worden dat God, na dit bewijs van Zijn liefde, zulk een onterende vrucht zou oogsten uit onze levens! Zeker, Satans kundigheid en macht is groot, en we konden niet verhinderen dat wij onder zijn macht kwamen. Maar beledigingen tegen onze hemelse vader - O, dat ze nooit een plaats hadden gekregen in onze levens!, zo zijn we nu geneigd om te zeggen. We hebben mogelijk de meest oprechte en liefdevolle vergeving van de beledigingen, die ons er van verzekerd dat God niet de minste wrok tegen ons koestert. Maar voor het volledig toegewijde hart kan zelfs dat niet ten volle het bevrijden van een bittere blaam.

Kinderen die hun liefhebbende ouders door ernstige beledigingen, schande en oneer gegriefd hebben, zullen, wanneer zij hun onwaardig gedrag gaan inzien en de hartelijke vergeving van hun ouders hebben, nooit helemaal vrij komen van een pijnlijke spijt over dat ze in staat waren zulke dingen te doen.

Zo blijft er in het hart van de gelovige een zacht klagen over zijn voormalige vijandschap tegenover God, zijn Vader. De vergeving van zijn beledigingen kan soms als vurige kolen op zijn hoofd werken, in het bijzonder in gevallen van buitensporige schuld. Zo'n innerlijke onrust leidt vaak tot de vraag of God het niet had kunnen verhinderen, alsook naar de vurige wens dat het kwaad nooit de schepping zou zijn binnen getreden.

Om volledig en blijvend deze spanning terzijde te stellen, leidend naar de diepste rust en innerlijke vrede en ongehinderd genieten van Zijn vergeving en genade, schenkt God aan Zijn ecclesia een onthulling van de aller-vroegste en voortdurende oorzaak van alles, en verenigt Hij die met de leer van onze selectie in en voor Hem: "... tevoren bestemd zijnde naar het voornemen van Die alles werkt naar de raad van Zijn wil"(Efe. 1:11;SW). Dit "alles" omarmt alles zonder uitzondering, inclusief ook de oorzaak van onze beledigingen tegen Hem. Het beste commentaar is misschien Romeinen 11:32 - "Want °God heeft allen onder koppigheid besloten" (zodat niemand anders kon doen dan God beledigen) "opdat Hij allen mededogen zou betuigen."

M. JAEGLE

Door naar deel 13.




www.hetbestenieuws.nl