De kerkvaders getuigen
van de uiteindelijke triomf van Jezus Christus

door Dr. Jack Jacobsen

Onderstaand artikel is al geruime tijd geleden geschreven. In het artikel staan citaten van schrijvers uit de eerste eeuwen na Christus. Door Bijbelstudie zijn sommige meningen tegenwoordig wat anders. De strekking, dat God de Redder is van alle mensen, blijft echter fier overeind staan.
Vertaler.

Veel mensen denken vandaag dat heel het onderwerp van "het herstel van alle dingen", zoals besproken door de profeten, een nieuwe leer is. Het tegendeel is echter waar, zoals een serieuze studie van de uitspraken van de historische kerkvaders onthult. Indien het concept van herstel een moderne gedachte lijkt, is dat alleen omdat alleen omdat het verstaan van dit heerlijke plan van God nieuw is voor onze moderne geesten. Herstel is in feite zo oud als de Schrift en is een waarheid die eens werd onderwezen aan en ontvangen door de heiligen van de oudheid. De moderne kerk is verblind geraakt voor de feiten van het herstel, zoals gegeven in de Schrift, maar dit is niet een blindheid die door de vroege kerk werd gedeeld. Het hedendaagse verstaan van het herstel is gewoon een terugkeer naar de oorspronkelijke waarheden zoals die gegeven zijn door onthulling aan de apostelen en profeten van weleer.

Vanaf het prille begin van de Christelijke kerk, legden geleerde mannen zich toe op de studie van de Schrift, zoekend naar antwoorden uit het woord van God op vragen die betrekking hebben op Gods uiteindelijke wil voor Zijn schepping. Wat is het doel van oordelen? Wat betekent Christus' overwinning op het kwaad voor de mensheid? Is er een punt waarop het mededogen van God faalt? Historische kerkgeschriften bevatten een schat aan informatie over zulke onderwerpen. Laten we eens kijken naar wat een paar van de oude kerkvaders hebben gezegd over het onderwerp van herstel.

Irenaeus, de bisschop van Lyon, leefde van 130 tot ongeveer 200 n.Chr. In deze uiteenzetting, "Tegen ketters", schrijft hij in boek III, hoofdstuk 23, paragraaf 6:

"Daarom ook verdreef Hij [God] hem [Adam] uit het Paradijs en verwijderde hem ver van de boom des levens, niet omdat Hij[God] hem [Adam] de boom des levens niet gunde, zoals sommigen durven te beweren, maar omdat Hij medelijden met hem had en verlangde dat hij niet voortging met altijd een zondaar te zijn, en dat zonde die hem omringde niet onsterfelijk zou zijn en het kwaad eindeloos en onoplosbaar."

Augustinus (354-430 n.Chr.), een van de vier grote Latijnse kerkvaders (Augustinus, Ambrosius, Hiëronimus en Gregorius de Grote), schreef:

"Er zijn in onze dag velen die, hoewel ze niet de heilige Schrift ontkennen, niet geloven in eindeloze kwellingen."

Origenes, een leerling en opvolger van Clement van Alexandrië, leefde van 185 tot 254 n.Chr. Hij stichtte een school in Caesarea en wordt door geschiedkundigen beschouwd als een van de grote theologen en uitleggers van de oosterse kerk. In zijn boek, "De Principiis", schrijft hij:

"Wij denken inderdaad dat de goedheid van God, door Zijn Christus, al Zijn schepselen zal terugroepen naar één einde, zelfs zijn vijanden worden overwonnen en onderschikt ..., want Christus moet heersen tot Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gebracht."

Howard F. Vos stelt in zijn boek "Highlights of Church History," dat Origenes geloofde dat de zielen van alles wat God heeft geschapen op een dag terug zouden keren om te rusten in de schoot van de Vader. Zij die het evangelie nu verwerpen zouden naar de hel gaan om daar een zuiverend vuur te ervaren, dat zelfs de aller-slechtste zou reinigen; allen zoude uiteindelijk de staat van gelukzaligheid bereiken.

Gregorius van Nyssa (332 tot 398 n.Chr.), leidend theoloog van de oosterse kerk, zegt in zijn "Catechetical Orations":

"Onze Heer is Degene Die de mensheid [alle mensen] verlost, en Die de uitvinder van het kwaad zelf heelt."

Neander zegt dat Gregorious van Nazianen leerde dat alle straffen middelen van zuivering zijn, bevolen door goddelijke liefde om rationele wezens schoon te wassen van moreel kwaad, en hen terug te herstellen naar die eenheid met God ... zodat zij dezelfde gezegende gemeenschap met God Zelf verkrijgen.

Eusebius van Caesarea leefde van 265 tot 340 n.Chr. Hij was de bisschop van Caesarea in Palestina en een vriend van Constantijn, de grote keizer van Rome. Zijn commentaar op Psalm II zegt:

"Dat de Zoon Zijn vijanden in stukken breekt heeft als doel hen te hervormen, zoals een pottenbakker zijn eigen werk; zoals Jeremia 18:6 zegt: hen weer terug te herstellen in hun eerdere staat."

Gregorius van Nazianen leefde van 330 tot 390 n.Chr. Hij was de bisschop van Constantinopel. In zijn "Oracles 39:19" lezen we:

"Deze zullen, als zij willen, Christus' weg gaan; maar indien niet, laat ze hun weg gaan. In een andere plaats, zullen zij met vuur gedoopt worden, die laatste doop, die niet alleen pijnlijk is, maar ook duurt, alles opeet, als ware het hooi, alle besmette dingen, en alle ijdelheid en gebrek."

Ambrosius, bisschop van Milan (340-397 n.Chr.), schrijft over Psalm 1:

"Onze redder heeft in de Apocalypse twee soorten van opstanding aangewezen. "Blij en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding," want zulken komen zonder oordeel tot genade. En wat hen betreft die niet in de eerste komen, maar bewaard worden tot de tweede opstanding, dezen zullen getuchtigd worden tot hun aangewezen tijden, tussen de eerste en de tweede opstanding."

Hiëronimus, die de oude Latijnse vertalingen herzag en het Oude Testament vertaalde vanuit het Hebreeuws naar het Latijn, leefde van 340 tot 420 n.Chr. In zijn commentaar of Zefanja 3:8-10 zegt hij:

"De natiën worden bijeen gebracht voor het oordeel, zodat over hen de toorn en woede van de Heer uitgestort kan worden, en dit met mededogen en met als doel te genezen ... opdat iedereen zal terugkeren tot de belijdenis van de Heer, dat in Jezus' Naam iedere knie zal buigen, en iedere tong zal belijden dat Hij Heer is. Alle Gods vijanden zullen vergaan; niet dat zij ophouden te bestaan, maar ophouden vijanden te zijn."

Athanasius, de grote vader van de orthodoxie genoemd, schrijft:

"Terwijl de duivel dacht Eén te doden [Christus], wordt hij beroofd van allen die uit de hades gehaald worden, en hij [de duivel], zittend bij de poorten, ziet alle gebonden wezens weggeleid worden door de moed van de Redder."

Nogmaals geeft Hiëronimus commentaar, ditmaal op Jesaja 14:7, zeggend:

"Onze Heer daalde af, en werd opgesloten in de eeuwige grendels, opdat Hij allen vrij mocht maken die opgesloten waren geworden ... De Heer daalde af naar de plaats van bestraffing en kwelling, waarin de rijke man was, om zo de gevangenen te bevrijden."

De collectie van de eerste getuigenissen zijn alleen een representatief deel van de grote leiders van de kerk in de eerste vierhonderd jaren. Een zeer bekend Duits theoloog genaamd Ethelbert Stauffer, schrijft in zijn boek, "New Testament Theology," deze woorden in zijn hoofdstuk getiteld "Universal Homecoming":

"De primitieve kerk gaf nooit de hoop op dat in Zijn wil om te redden, de Al-Genadige en Al-machtige God het laatste "nee" zou overwinnen van de zelfvoldane wereld."

Opnieuw zegt hij:

"Paulus heeft er heel veel vertrouwen in dat er, na de dood, voor mensen mogelijkheden van redding zullen zijn. Het is mogelijk ... dat zelfs in de toekomende wereld, hoop voor de toekomst niet zal ophouden."

En hij concludeert:

"In 1 Korinthe 15:24,26 spreekt Paulus van verwoesting van vijandige demonische krachten, die door hun val de oorspronkelijke loop van de geschiedenis van het universum verstoorden. Maar na deze grote opruiming zullen alle andere schepselen hun weg terug vinden naar zichzelf en naar hun Schepper, in hun onderschikking aan de Zoon, Die tenslotte Zichzelf onderschikt aan de Vader 'opdat God zal zijn alles in allen.'

De Hervormer Maarten Luther had hoop voor allen. In zijn brief aan Hanseu von Rechenberg in 1522, schreef Luther:

"God verhoede dat ik de tijd van het verkrijgen van geloof zou beperken tot het huidige leven. In de diepte van de Goddelijke genade zal er een gelegenheid zijn om hen in de toekomst te winnen."

Bengel's boek, Gnomon, citeert Luthers uiteenzetting van Hosea als het idee aanvaardend dat Christus verscheen aan zielen van enkelen die in de tijd van Noach ongelovig waren, opdat zij konden weten dat hun zonden waren vergeven door Zijn offer.

Laat ons dan het getuigenis van onze oude vaders serieus nemen, beginnend bij de apostel Paulus. Hij en zij die volgden verlangden er naar dat geloof en die waarheid door te geven die aan hen door God Zelf was gegeven. Zoals een pastor onlangs opmerkte over het onderwerp van God Die allen terug brengt bij Hemzelf:

"We beginnen te zien wat de apostel Paulus zag in 1 Korinthe 15:22 en de volgende verzen."
"Want evenals in Adam allen stervend zijn, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.
Maar ieder in de eigen klasse: .... Want Hij moet heersen totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal plaatsen. ... En wanneer Hem het al zal zijn onderschikt, dan zal Hij, de Zoon, worden onderschikt aan Hem die Hem het al Onderschikt, opdat God zij alles in allen"

(1Kor. 15:22-28;SW)


Hieronder het verlopen adres uit de tijd dat het artikel voor het eerst werd gepubliceerd.

REDEEMING LOVE PUBLICATIONS
606 EAST MARYLAND AVENUE
ST. PAUL, MINNESOTA 55101




© www.hetbestenieuws.nl