De oorsprong en het doel van het kwaad
-
een studie gebaseerd op het boek Job

-
door Vladimir Gelesnoff.

In de voortdurende vragen van de menselijke geest naar de wegen van God zijn er vier typische vormen van verlegenheid.

De eerste en meest algemene is de vraag naar omstandigheden. De onrechtvaardigheid en de ongelijkheid die de ongelijke verdeling van de zegeningen van het leven bevatten, de overvloed aan voorspoed die een paar genieten ten koste van de massa, doen de volgende vraag oprijzen: Hoe kan zo'n toestand getolereerd worden in de heerschappij van een God van absolute rechtvaardigheid, een God die denkt aan de armen, en de Vriend is van de vaderloze en de weduwe? Toegevoegd aan deze vreemde toestand van zaken zijn er tijden wanneer het lot zich tegen de mens lijkt te richten. De verschillende factoren die het web van ons bestaan weven schijnen hun inspanningen te combineren en zweren samen om hun individuele inspanningen te verslaan. De samenloop van omstandigheden bij het vormen van ongunstige omstandigheden loopt soms uit op tragische gevolgen. Niet gebalanceerd door de spanning van voortdurende tegenstand verliest het denken alle gevoel van proportie. Broedend over problemen, vergeten mensen de verzachtende invloeden die altijd aan het werk zijn, wanhopen ze aan het leven en proberen ze of hun ellende in wijn te verdrinken of ontsnappen ze helemaal door zelfmoord. Dit aspect van verwarring wordt in Spreuken gepresenteerd: "Geef sterke drank aan hem die klaar is om te vergaan, en wijn aan die een bittere ziel heeft; laat hem drinken en zijn armoede vergeten, en zijn ellende niet meer herinneren."

Het tweede is het boek Prediker. Ik zou het de wanhoop van de schijn willen noemen. Het brengt de gedachte voort dat God in de wereld een doel uitwerkt in een serie aionen of tijden, en handelt vanuit vaststaande principes die door geen enkele inspanning van de mens ooit veranderd kunnen worden. Deze waarheid is het geheim van het morele evenwicht dat doorheen het boek bewezen wordt. De Prediker is een krachtige toegewijde aan God en taak, een vurige gelovige in de vreugde van het leven, ondanks het feit dat het universum zichzelf aan hem presenteert als een gebroken eenheid. Hij bevestigt dat het aangenaam voor de ogen is de zon te zien; hij is er van overtuigd dat hoewel de mens vele malen zonder straf kwaad doet, het toch niet anders kan zijn dat het met de rechtvaardigen goed zal zijn en slecht met de zondaren. Maar hij ziet dat God's doel anders is dan de toestand van dingen in de wereld. "Hij heeft alles schitterend gemaakt op hun tijd. Ik weet dat wat God doet voor de aionen zal zijn; niets kan er aan toegevoegd worden, noch iets er van weggenomen. ... En toch..." Hij gaat verder met te zeggen: "Ik zie onder de zon, in de plaats van recht, dat er boosaardigheid is; en in de plaats van rechtvaardigheid is er boosaardigheid." Het vraagt: Hoe kan het bestaan van kwaad - het verschrikkelijke feit van het bestaan er van - verzoend worden met het feit van het bestaan van een God van eindeloze macht, wijsheid en liefde?

De derde is de schreeuw van Klaagliederen. Ik zou het de twijfel aan het geloof willen noemen. Het weerspiegelt de pijnen van de uitgestelde hoop. Het volk van God's keuze was naar boze wegen afgedwaald, en werd door zware maatregelen teruggeroepen tot rechtschapenheid. De juistheid van de wet van vergelding wordt toegegeven; Zijn wegen in wraak zijn gerechtvaardigd; het tijdelijke en verbeterende karakter van kastijding is een begeerde waarheid. Harde waarheid heeft de ballon van bedrieglijke hoop doorstoken; de hoop van rechtvaardigheid wordt vasthoudend hooggehouden. God's wegen geven geen ruimte aan wrok of verslagenheid, maar de onverminderde druk van zware verdrukkingen maakt het gericht onnodig verlengd te zijn. Zijn methode lijkt traag en omslachtig. De weg naar het doel schijnt lang en kronkelend. "Waarom vergeet U ons eindeloos en laat U ons in lengte van dagen in de steek?"

De vierde fase van verslagenheid wordt gepresenteerd in dat meesterstuk van alle literatuur dat we het boek Job noemen. Het is het drama van het conflict van gedachten. Het brengt alle eerdere vormen van verslagenheid samen. Tegengestelde omstandigheden bereiken het toppunt van intensiteit, maar toch zegt het boek niet dat het leven nutteloos is. De botsing tussen doel en methode - tussen wat God is en wat Hij doet - maakt je bijna gek; toch zegt het boek niet dat wereld zonder hoop is. Het wijst het universele bereik van het kwaad aan; toch zegt het niet dat de wereld kwaad is. Het leven, met al haar zonden en verdriet, is voor Job nog steeds mooi; het straalt nog steeds met een zuivere uitstraling. De kleur heeft de bloem nog niet verlaten, zoetheid is niet verdwenen uit het lied van de vogel, frisheid is niet weg uit de koelte. De wereld is nog steeds waard om in te leven - helder en prachtig, vol met mogelijkheden en beloften, stralend met hoop. Dwars door de duisternis blijft de stem klinken: "Ik weet dat mijn Losser leeft en dat Hij op de aarde zal staan; en ook al is mijn huid vernietigd, toch zal ik in mijn vlees God zien, Die ik, zelfs ik, aan mijn zijde zal zien, en mijn ogen zullen niet als een vreemdeling zien."

Job wanhoopt niet over het universum, ondanks alle perplexiteiten de het voortbrengt! Waar het aan wanhoopt is de afdoendheid van menselijke theorieën om te voorzien in een oplossing voor het verdriet er van. Het laat zien dat religieuze dogmas intellectueel defect zijn en daarom praktisch zonder effect. Het zegt dat alle theorieën van de mens om de kwaden van het universum uit te leggen volkomen machteloos zijn om deze kwaden te verklaren, dat geen er van past om het gewicht van menselijk wee te onderbouwen en dat ze alle samen niet in staat zijn troost te bieden.

Met opvallende originaliteit suggereert het boek de gedachte die later met niet mis te verstane helderheid zal verschijnen, dat de kwaden van de aarde in de hemel geboren werden, dat zij hun oorsprong hebben in (en plaatsnemen in overeenstemming met) de raad van de Allerhoogste. We worden naar het onzichtbare gebied gebracht. Het is een grote dag in de hemel, een dag van bijeenroeping. De vertegenwoordigers van het universum zijn samengebracht om voor de troon van God te verschijnen. Uitziend over de grote verzameling, richt de Allerhoogste Zijn ogen op het vreemde personage van Satan. "Waar kom jij vandaan? Welk district van het universum vertegenwoordig jij?," vraagt de Heer. "Ik vertegenwoordig de aarde in al haar omvang - de lengte en de breedte er van," antwoordt Satan.  "Maar je bent niet unaniem verkozen," antwoordt de Heer. "In het land van Uz heb ik een trouwe onderdaan die niet voor jou stemde." "Ja," reageert Satan, "Job is loyaal, maar hij houdt niet van U om Uzelf. Zijn loyaliteit is geïnspireerd door baatzuchtige motieven. Hij vindt Uw diensten buitengewoon profijtelijk. Neem alle prestige van rang en weelde weg en Job zal U in Uw gezicht vervloeken!"

God neemt de uitdaging aan. Satan heeft de hand gelegd op een vitale zwakte van religieus denken - de verbinding van goddelijke gunst met tijdgebonden beloningen. God geeft Satan de macht om uit te gaan en een stel voorwaarden te scheppen die niet gunstig zijn voor de liefde van de mens voor het goddelijke. Satan gaat uit en verandert, met grote snelheid, de omgeving, totdat elk spoor van de eerdere omstandigheden is uitgewist. Laten we dit proces van omkering naspeuren.

Weelde is het eerste dat verdwijnt. Rijkdom maakt zichzelf vleugels en vliegt weg, net zoals een adelaar duikt naar vrijheid. Job doorstaat deze test; zijn loyaliteit aan God wankelt niet. Rouw is het volgende punt op de agenda. De banden met thuis worden verbroken door de dood. Hij had een blije familie. De thuis-harmonie vond haar uitdrukking in een jaarlijks programma van familie reunies. Deze blije bijeenkomsten zijn nu een plek in het geheugen. De vrolijke stemmen van kinderen zijn gestild in het graf. Toch aanvaardt Job het ongeluk met berusting; hij geeft geen kik van boosheid. De volgende klap verbrijzelt zijn lichamelijk gestel en tast het aan. Hij wordt geslagen met een weerzinwekkende, ongeneeslijke ziekte. Dit was een zwaardere ontbering, want het voorkwam dat hij er van genas. Aanhankelijkheid aan kinderen kan via andere kanalen gedaan worden, en verloren kapitaal kan hersteld worden, zolang er gezondheid is. Maar wanneer het lichaam wegvalt, wat zijn dan de vooruitzichten? Maar nog steeds staat Job stevig op zijn voeten. Er komt geen klacht over zijn lippen. Zijn trouw aan God heeft de zuurtest doorstaan. Het zware gericht is er niet in geslaagd het te schudden.  "Yahweh gaf en Yahweh nam, de naam van Yahweh zal gezegend worden."

De volgende beproeving ontneemt Job het menselijk medeleven. Zijn drie vrienden komen hem bezoeken en, in overeenkomst met de gebruikelijke gedachten over lijden, zij nemen aan dat hij een bijzondere zondaar moet zijn. Eerst door gebaar en dan door woorden brengen zij de indruk over dat hij iets gedaan heeft dat dit verdient. En nu, voor de eerste keer, breekt Job. Hij ontploft en de ontploffing is verschrikkelijk; ze veegt alles wat er aan vooraf ging terzijde. Hij had armoede, rouw en ziekte aanvaard - de drie kwaden die door God werden gezonden, maar hij gaat overstag door de ene die door mensen werd gezonden.

Op dit punt komt een vraag aan de orde die van groot belang is voor het begrijpen van Job. "Wij prijzen hen gelukkig die, verdurend, van het verduren van Job horen, en jullie namen het einde van de Heer waar. Jullie namen waar dat de Heer zeer bewogen en medelijdend is"(Jac. 5:11). Job was geduldig en zijn geduld werd beloond, dat is de centrale gedachte van het boek. Hier is kennelijk een sleutel, maar een sleutel kan zowel sluiten als ontsluiten, net naar hoe men de sleutel draait. Het juiste gebruik van deze sleutel zet de betekenis aan die vastzit aan "geduld." Als het vermogen van volharding zou moeten betekenen, dan kan Job er geen claim op leggen. Maar als het betekent dat het resoluut aankleven aan veroordeling - kracht om zonder reden te wachten, om te vertrouwen waar geen licht is, het vermogen om iemand's ziel te bezitten in afwachting van alle uitleg van dat wat het bedroeft, - dan wordt Job's claim op deugdzaamheid overvloedig gerechtvaardigd. Tenzij wij dit punt vatten, is de persoon van Job zonder betekenis. Hij is dan gewoon een ongeduldig kind en zijn rechtvaardigheid bij God wordt een bron van verlegenheid.

Nu was Job's geduld er een van de laatste soort. Vanaf het begin neemt hij de positie in dat de kwaden die zijn leven hebben overheerst door God gezonden zijn. "Zullen wij het goede ontvangen en zullen wij niet kwaad van God ontvangen?" De absolute suprematie van God is de hoeksteen van zijn geloof. God heeft het kwaad gezonden en als Hij het heeft gezonden, dan moet het zijn dat Hij het voor een goed doel heeft gezonden, en daarom moet het uiteindelijk in goed eindigen. Hij ziet niet hoe, in dit individuele geval, kwaad ten goede wordt gebruikt, maar hij is er van overtuigd dat het zo de overhand zal hebben. Zijn vrienden worden door zo'n gedachte geschokt; zij denken dat het hun overtuiging rechtvaardigt dat hij een bijzondere zondaar is, een meer dan middelmatige zondaar. Hun pogingen om hem zijn positie te doen herroepen, hebben geen succes. Job staat z'n mannetje. "Ook zal sloeg Hij mij, toch zal ik op Hem wachten, toch zal ik mijn wegen voor Hem handhaven."

Een dramatisch debat kan alle kracht hebben, maar zeker niet de logische volgorde, van een filosofische discussie; onderbrekingen van persoonlijk gevoel en een blik werpen op details van aanval en verdediging zullen het betoog uit haar reguliere koers drijven. Laten we proberen de lijn van denken te ontwarren uit de golven van passie die ze voortdragen, om in ons denken de lijdende lijnen van denken vast te leggen, die, met welke onderbrekingen dan ook, van begin tot einde gevolgd worden.

Jullie belasten mij met zonde, zegt Job tot zijn vrienden, jullie beschuldigen mij er van stiekem een zondaar te zijn. Het is waar, ik ben een zondaar op de wijze van alle stervelingen. Maar dat is niet wat jullie bedoelen. Jullie bedoelen dat ik op een speciale manier het ongenoegen van de Almachtige heb opgeroepen. Als we zouden leven in een wereld van absoluut recht, waarin niemand zou lijden, behalve wat zij strikt verdienen te lijden, waar de onschuldige nooit lijdt, maar alleen de schuldige, en zij slechts zoveel zouden lijden, niet meer en niet minder, als wat bij hun overtreding zou passen, dan zou jullie verklaring van mijn grote en zware lijden redelijk zijn. Maar in een wereld waarin zoveel willekeurig schijnt te zijn, waarin de onschuldige en de hulpeloze lijden vanwege de boosaardigheid van anderen, en waarin het meest schandalige onrecht voortdurend bedreven wordt, moet ik dan geloven dat dit een tuchtiging voor mij is?

We zien in de wereld de elementen van duurzaamheid en vooruitgang aan het werk. Onder normale omstandigheden zouden deze twee factoren hand in hand gaan en er zou geen conflict zijn. Duurzaamheid zou alles behouden wat goed is en bewaren wat uit ervaring bewezen is van waarde te zijn. Vooruitgang zou die omstandigheden aanwijzen die aanpassing nodig hebben voor die omstandigheden. Zo zou de samenleving aangepast blijven aan omstandigheden en in een staat van evenwicht gehouden worden. Maar dit is in het echte leven niet het geval. De twee factoren zijn tegenstrijdig; we hebben een overvloed aan het een of het ander, en het gevolg is dat er voortdurend wrijving is. Deze verwarde toestand geeft aan dat de mensenwereld in de maak is, dat het universum door een overgangsfase van bestaan heen gaat. Ik ben niet in staat Zijn weg na te volgen, nog elk kenmerk van Zijn werk, maar diep in mijn hart ligt de overtuiging - een overtuiging die ik niet logisch kan formuleren - dat als alle dingen uit God voortkomen, alles en allen tot Hem terugkeren, doorheen veel verdrukking. De kwaden die mensen overkomen moeten niet toegeschreven worden aan enige bijzondere zonde; de kwaden die mensen gedoemd zijn te dragen zijn deel van hun missie van de Allerhoogste. Op de een of andere manier, die mij onbekend is, werken alle dingen samen ten goede. Om God's wegen te begrijpen moeten we onze aandacht richten op wat God is, niet op een paar details van een bedeling. Het universum is een toneel dat opgericht is voor de zelf-onthulling van God, en dit centrale feit moet in gedachten gehouden worden bij het omgaan met bijzonderheden. Als God inderdaad Almachtig is, zoals u toegeeft dat Hij is, dan hebben we een wereld met God er in, een mensheid met God er in, een geschiedenis met God er in, een vooruitgang van gebeurtenissen met God in hen, een grote wereldbeweging vanuit God doorheen de mensheid weer tot God, waar God Alles in allen is. Laat me God vertrouwen zonder een theorie! Laat me zonder reden op Hem wachten!

De vrienden behandelen dit als het negeren van een bezoeking door God. Het is niet voldoende, zeggen zij Job, dat jij gelooft dat alles op een dag in orde zal komen. Dingen moeten nu recht gezet worden en je moet het zelf doen. Als deze overweldigende ramp een nukkig incident zou zijn, zonder zaad uit de grond opspringend, dan zou jouw zaak inderdaad hopeloos zijn. Maar aangezien het geen ongeval is, maar het verband met zonde net zozeer een natuurwet is als die van het omhoog gaan van vuur, is er een manier van herstel door de zonde te verlaten. De oorzaak van jouw lijden ligt in de een of andere donkere daad in je voorbije leven, of - zoals Elihu het stelt - in een onuitgesproken principe van kwaad dat nog niet in een daad is uitgemond, maar dat God ziet sudderen in je hart. Het kwaad had haar oorsprong in de diepe afgrond van de wil van het schepsel. Het kwam tot stand als gevolg van het door het schepsel uitoefenen van zijn vrije wil, en moet daarom op gelijke wijze verwijderd worden, uitgeplukt door een vastbesloten uitoefening. Totdat jij dit doet kan er geen rust zijn, geen opluchting, en moet je doorgaan met lijden. Jouw idee van kwaad als een noodzakelijk incident voor de evolutie van God's plan is een zeker teken van goddeloosheid, een aanwijzing van jouw vervallen zijn in boze zaken. God heeft gewoon niets van doen met kwaad. Het is een vreemd inbrekend element - een schepping van Satan. Het is de oorzaak van de scheiding tussen God en mens, en, zolang het blijft, moeten God en schepsel voor altijd gescheiden blijven.

In de ogen van de vrienden is de rechtvaardigheid van God betrokken bij de doctrine dat alle kwaad een oordeel over zonde is. Deze basishouding ondersteunt elke spreker door middel van verschillende lijnen van betoog. Elifaz is een individualist. Hij leeft in een kringetje dat een beperkt gebied van waarneming toestaat en hij interpreteert de acties van God met alleen betrekking tot het miniscule deel van het universum waarin zijn lot is geworpen, zonder ook maar een beetje acht te slaan op het grote aantal feiten en principes waarover hij niets weet. Hij heeft maar één standaard van oordeel - dat wat hij ziet. Zijn blik op voorzienigheid is als gevolg daarvan te eenzijdig, te provinciaal, in alle opzichten te nauw. Alles moet overeenkomen met wat hij door zijn waarneming heeft opgestoken. Wat hij niet gezien heeft, of ervaren, is niet waar, onaannemelijk, onmogelijk. Kortweg: wat buiten het bereik van zijn persoonlijke waarneming ligt moet verworpen worden en het voorhoofd doen fronsen.

Bildad is een traditionalist. Hij kijkt terug. Hij aanbidt zijn voorouders. Hij bewondert zijn voorgangers. Hij praat over de "goede oude tijden" en zingt over de "oude religie." Het schouwspel waarop zijn oog is gericht is er niet een van uitzicht, maar van terugzien. Zijn hoop ligt niet voor hem; ze ligt achter hem. De grond waarop hij staat is geen gunstige positie van waaruit hij een land van belofte waarneemt, maar een plaats van waaruit hij een land uit het verleden ziet. Voor hem is alles wat van God gekend kan worden voor eens en altijd uitgedrukt in de meningen van de ouden. En weerstand tegen het traditionele beeld van God's handelen behandelt hij als weerstand tegen God.

Zofar is een conventionalist. Hij kijkt op een bepaald niveau. Een conventionalist is een diplomaat door de kracht van omstandigheden. Zijn taak is te zorgen voor individuele voorkeuren en vermengt die met aanvaarde standaarden. Hij is noodzakelijkerwijs een gelovige in de regel van het gouden gemiddelde, en richt zich op inzichten die een gemiddelde koers varen tussen extremen. Zofar verenigt de inzichten van Elifaz en Bildad; hij voegt ervaring en traditie samen. Hij zou voorouderlijke opinie bewaren als een onfeilbare standaard voor waarheid, maar hij zou die verrijken en bevestigen door de ervaring van latere generaties. Een gedachte die rust op een precedent dat zichzelf verliest temidden van de oudheid en vereeuwigd door de kracht van de gewoonte - dat is Zofar's begrip van waarheid.

Religieuze gewoonte en traditie, vertegenwoordigd in de drie vrienden, hebben hun energie gegeven en gefaald. Het falen brengt een jeugdige, enthousiaste non-conformist naar voren. De houding van Elihu verschilt van de voorafgaande sprekers. Waar Elifaz rondkijkt, waar Bildad terugkijkt, waar Zofar op een bepaald niveau kijkt, kijkt Elihu naar boven. We moeten echter niet misleid worden door dit kenmerk in Elihu's houding. Hij kijkt omhoog om zijn inzichten in te pakken in een air van superieur gezag en niet om een hoogte te bereiken van waar hij de situatie als geheel in zich op kan nemen. Hij ziet de waarheid een weinig helderder dan de generatie voor hem. Hij wijst ervaring, traditie en gewoonte af. Hij is zich bewust dat geen van deze op zich, nog alle samen, iets waar maken. Hij voelt de noodzaak voor meer substantiële ondersteuning. Hij is tegen het overwicht van veranderende standaarden; hij zoekt blijvende zekerheid. Tot zover gaat alles goed. Maar Elihu slaagt er niet in in te zien dat praktische zekerheid niet geboren wordt uit abstract theoretiseren, maar uit echt contact met de werkelijkheid. Dit overziende begint hij met een willekeurige a priori gedachte over wat een afdoende bewijs moet zijn, in plaats van vast te stellen wat het is. Hij zoekt voor zekerheid niet in het bewijs, maar in de afleidingen die er van gemaakt worden. Dit verraadt hem in de ongerijmdheid van het claimen van goddelijke inspiratie en onfeilbaarheid voor dezelfde doctrine die de vrienden door menselijk gezag hoog hielden. Elihu is een misleidde enthousiast. Ondanks al zijn afscheiden van de vrienden, en zijn beroep op de leiding van de geest van God, is het helder dat, ook al is hij niet een van de vrienden, hij een met hen is. Hij heeft hun formaliteiten afgewezen en hun methoden terzijde gelegd, maar toch houdt hij vast aan hun versleten dogmas. Zijn doctrine ligt maar een haar breed van die van de vrienden. Hij houdt het er op dat kwaad niet noodzakelijk wordt gezonden als een vergelding voor gedane daden, maar om te voorkomen dat boze neigingen uitlopen in daden. Om mogelijke uitbraken van latent kwaad te voorkomen, kwelt en prikt God de mens totdat het beginnende kwaad ontdekt is en in de kiem gesmoord.

Terwijl de naderende aanwezigheid van God zichzelf doet voelen in "de storm die opkomt," ervaart Elihu verwarring. "Als een mens spreekt zal hij zeker opgeslokt worden." Hij laat zijn hoge claims vallen en belijdt onwetendheid. Hij had opgeëist voor God te spreken. Deze claim wordt in diskrediet gebracht door de Stem, sprekend uit de wervelwind. "Wie is dit die de raad verduistert door woorden zonder kennis?" In plaats van de raad van God uit te leggen, zoals hij geclaimd had te doen, verduisterde Elihu deze in feite. Aan het einde van zijn toespraak zei Jehovah tot de vrienden: "Jullie hebben over Mij niet het juiste gesproken, zoals mijn dienstknecht Job wel deed." Zo is de beoordeling van de inzichten die de vier sprekers hadden die tegen Job opstonden. Zij hadden minder verstand van God's wegen in voorzienigheid dan de man die zij probeerden te corrigeren. Hun inzichten waren verkeerd en misleidend.

Deel twee

God's uitspraak in 42:7 "... jullie spraken niet naar behoren over Mij, zoals Mijn dienaar Job deed," roept vragen op als aan de rubrieken in het begin geen gehoor wordt gegeven. Zij die er niet in slagen in het hemelse toneeltje een suggestie te vinden van de heersende gedachte van het boek, en die uitgaan van conventionele ideeën over "geduld," zien hun inzichten stuk lopen op deze uitspraak. Ze zitten vast in een blik op het debat dat niet past bij dit oordeel en zijn verplicht het te beperken tot Job's belijdenis in 42:1-6. Hieraan vasthouden is praktisch bevestigen dat er bij het dispuut geen essentieel principe betrokken is, dat het een futiel theologisch gekibbel is, en dat het enige belangrijke punt van het werk een voorval aan het einde is. Volgens deze aanname is het ontwerp van het boek dat we leren dat wanneer God op de een of andere bijzondere wijze spreekt, zoals Hij dat met Job deed, de mens onderschikt Zijn woorden zou ontvangen! De kinderachtigheid van zo'n beeld is duidelijk. Ze weerspreekt zichzelf door haar oppervlakkigheid en door de tegenstellingen die ze schept. Bogen de andere sprekers, net als Job, zich niet toen God tot hen sprak? Toen God's stem gehoord begon te worden in het verre rommelen van de donder, verliet Elihu niet zijn hoge aanspraken en erkende hij niet dat "wij kunnen ons spreken niet richten door middel van duisternis." En gehoorzaamden de drie vrienden niet Jehovah's opdracht toen Hij tot hen sprak? Nogmaals: herhaalden de drie vrienden niet herhaaldelijk dat Job, na haastig en oneerbiedig gesproken te hebben, zijn onbeschaamdheid zou moeten erkennen en zich onderschikken? Indien dan het onderhavige geval slechts een kwestie van belijden van dwaasheid en onderschikking is, waarin was Job dan beter dan zijn vrienden? Verder is, met deze aanname, in 38:2, de berisping aan Job overgeleverd, en zo moet God twee tegenstrijdige oordelen uitvaardigen, de een beschuldigt Job van het zonder kennis spreken van woorden, de tweede prijst hem voor het spreken wat juist is.

Niets kan helderder zijn dan dat de taal in 42:7 retrospectief is. Ze werpt licht naar achteren en verlicht de discussie. Het is Jehovah's regeling van het debat ten gunste van Job. De beslissing denkt na over de centrale ideeën die door de deelnemers gehandhaaft worden; het strekt zich niet uit tot de gevoelens die door beide zijden uitgesproken worden. Niet alles wat Job zei was juist, noch was alles wat door de vrienden werd gezegd dwaasheid. Het oordeel is retrospectief; het regelt het bediscussieerde principe en schikt de verschillende fasen in de beweging rond het grote idee dat als een gouden draad doorheen het boek loopt.

Het thema van het boek Job is de oorsprong en het doel van het kwaad. Een beschrijving van Job's huis, voorafgaand aan de te komen gebeurtenissen, wordt geïntroduceerd om de praktische richting van de doctrine te laten zien (1:1-5). De transacties in de hemel veronderstellen het ware idee van de oorsprong van het kwaad, terwijl het omkeren van Job's geluk zijn substantiële instemming met dat beeld naar voren brengt (1:6 - 2:10). Een tegengestelde mening wordt overgebracht door de actie van de drie vrienden (12:11-13). De rivellerende inzichten worden daarna besproken. Job vertegenwoordigt de dynamiek van een nieuw idee dat worstelt voor uitdrukking en erkenning. Aan de tegenovergestelde kant is er het statische dogma in verscheiden aanpassingen van conformiteit aan het geldende geloof (Hfds. 3-37). De Stem uit de wervelwind geeft vorm en kracht aan het idee van de oorsprong van het kwaad, voor het eerst voorgesteld bij de zittingen van de hemelse vergadering en stem gegeven door Job (38-42:6). Jehovah plakt het label valsheid op de ideeën die door de andere sprekers voorgesteld worden (42:7-9). Een beschrijving van Job's huis, volgend op de vertelde gebeurtenissen, wordt geïntroduceerd om de waarde en praktische effecten van de leer te demonstreren (42:10-17).

God's oordeel rechtvaardigde Job tegenover zijn vrienden. Hij bevond zich aan de juiste kant van de vraag, de vrienden aan de verkeerde. Job hield de juiste gedachte hoog. Zeker, hij uitte veel wilde en onberaden dingen, zoals toen hij zijn dag "vervloekte" en over zijn rampen sprak als een "vervolging" van de kant van God. Op de golf van opwinding, onder de bijzonder verzwarende omstandigheden, waren zijn gedachten snel opgebouwd en werd hij verraden tot overdrijvingen die in kalmere momenten en onder gewone omstandigheden niet gemaakt zouden zijn. En God houdt deze uitlatingen niet tegen Job - Hij ziet er helemaal aan voorbij. God is geen voorstander van etiquette; Hij kijkt naar de bedoelingen van het hart; Hij knipoogt naar toevalligheden, alleen de essentiële dingen in aanmerking nemend.

Job's inzicht was, hoewel niet vrij van kleine defecten, over het algemeen correct. Fundamenteel juist was het echter onzuiver gemaakt door uitwassen. Job handelde naar het juiste principe - hij stelde vragen. En de enige manier waarop een mens leert is door vragen te stellen. De geest die is opgehouden vragen te stellen heeft opgehouden te denken. Job's vragen was niet het vragen van een kind; het was het vragen van een man. De twee zijn essentieel verschillend. Zowel het kind als de man stellen vragen door ondervragende punten op te werpen over de dingen die zij zien en horen. Maar hier houdt de vergelijking op. Het kind kijkt naar iemand voor een antwoord, de man zoekt een antwoord door bewijs op te zoeken en er logische conclusies uit te trekken. Dit stelt ons open voor de mogelijkheid van fouten, een mogelijkheid die geen hoeveelheid foutloosheid in de documenten kan voorkomen. De fout zit hem niet in het bewijs, het is onlosmakelijk verbonden met het mentale en morele apparaat van de mens, dat aangetast is door feilbaarheid. Er is een kans dat het fout gaat bij het behandelen van het bewijs en voor falen in de afleidingen, zodat onze conclusies onderhevig zijn aan dubbele fouten. Maar dit is de beste manier die de mens heeft om de waarheid uit te vinden. Een standaard die geen ruimte laat voor keuze, voor liefde en loyaliteit, zou de morele doelen van het leven verslaan. Job ging rechtstreeks om met bewijs en greep de kern van de zaak. Zijn vrienden waren bang om bewijs te hanteren totdat het gefilterd was door persoonlijke, traditionele en conventionele vooringenomenheid. Daarom, ook al hadden ze de juiste ideeën over geïsoleerde fenomenen, was hun systeem op zich samengesteld uit losse ideeën die geen verband hadden met enig beslist doel. Dat van Job was de ware orthodoxie van essentiële feiten; dat van de vrienden was de valse orthodoxie van opinie en interpretatie.

De vrienden staan voor ons als intellectuele en morele slaven, gebogen door conventie, verminkt door kunstmatigheid. In hun geval nam gewoonte de plaats in van denken. Ze leefden bij het denken van de gemeenschap. Ze stemden in met de ideeën rondom hen. In plaats van te proberen ze te begrijpen, namen ze ze aan door een soort van religieuze besmetting. Ze waren afkerig van de pijn en het werk van denken. Ja, ze waren niet in staat om te denken. Instinct en imitatie, vastgelegd in gewoonten, zijn hun gids. Ze zijn gelovigen door zeggen en gezag, en niet door enig echt inzicht en begrip. Maar er is een andere bron van hun mentale onbeweeglijkheid - aanzien in sociaal voordeel. Een nieuwe gedachte komt binnen als verstorende factor en kan niet toegelaten worden zonder ver rijkende gevolgen mee te brengen. Bij individuen, en zelfs bij de beginnende fasen van bewegingen, kunnen vormen de transcriptie van een levend geloof zijn. Maar wanneer religies uitgebreid raken en de fase van een instituut binnen gaan, worden zij organisaties van gewoonte, rite, traditie; de vraag naar ondersteuning wordt acuut en zij vallen in de handen van mensen van middelmatig intellect en minder dan middelmatig principe, maar met vermogens van besturen en een hoge achting voor de vissen en broden. Het financiële aspect van religie wordt belangrijk gemaakt. Ook wordt de waarde van positie van belang en wat men er uit kan halen. Hun voornaamste belang is een organisatie te handhaven die hun positie en de beloningen van een religieuze plaats zeker stelt.

Job's tegenstanders hadden het kwaad uitgelegd als een gevolg van een defect in het schepsel. Terwijl de stem van de Godheid uit de storm komt ontvouwt een nieuw en hoger aspect van de gedacht zichzelf: het kwaad had haar oorsprong in een noodzaak die door de Schepper Zelf gevoeld werd - de goddelijke behoefte aan wederzijdse liefde. De gedachte van de vrienden van de oorsprong en uiteindelijke gevolgen van het kwaad rustten op het eenzijdige beeld dat kwaad alleen buitengewoon en onverstandelijk is. De theofanie corrigeert deze fout door een meeromvattend onderzoek in te stellen. Door een keten van explosieve ondervragingen loopt de Stem de hele toonladder van fysieke fenomenen af en wijst aan dat onbegrijpelijkheid hun gemeenschappelijke kenmerk is. De geheimen van de schepping, de bewegingen van eb en vloed, de stroming van onderaardse bronnen, de interactie tussen licht en duisternis, de fenomenen van de atmosfeer - regen, sneeuw, hagel, electrische stromen, de regelmatige opeenvolging van dagen en seizoenen, de beweging van hemellichamen, deze zijn alle onverklaarbare mechanische processen die samenwerken voor de realisatie van een vast moreel einde - de arrestatie van boosaardigheid. Net zo zeker als de vormeloze klei het mooie ontwerp van het zegel aanneemt, zo zeker wordt de wanordelijke toestand van de aarde omgevormd naar een wereld van grote schoonheid en de pracht van een ontworpen kledingstuk. De vrienden hadden een afstandelijke God afgebeeld, ingepakt in de grootheid en statigheid van Zijn eigen wezen. De zaken van de mensenwereld zijn beneden Zijn waardigheid. Ze zijn lang geleden helemaal uit Zijn interesse verdwenen en worden nu bestuurd door een zelfregulerend mechanisme van een onbuigzame wet. Job's afbeeldingen zijn ook min of meer door deze gedachte gekleurd. De God Die Zich hier presenteert is het tegendeel van zulk concept. Zijn belangstelling is al-doordringend, de uitgebreidheid omarmend die de verbeelding tart en tot in de kleinste dingen doordringt die het verst van menselijk belang verwijderd zijn. De uitgebreidheid van het onderzoek overweldigt het denken met het gevoel van menselijk onbelang: "Zie, ik ben van klein belang." Individuele ervaring lijkt nu iets kleins in het oneindige bereik van de wegen van het universum.

Het afsluitende deel van de toespraak keert terug naar de opsomming van grootheid. De Stem zegt van Behemoth "belangrijkste van de wegen van God," en Leviathan "koning over alle zonen van trots." De enorme afmetingen van deze monsters, hun gigantische kracht, verspreidde verwarring rondom hen. Vrees danst voor hen als zij zich verheffen. Met een wapenrusting waardoorheen alle wegen van menselijke oorlog niet kunnen breken, verachten zij zelfs de woedende elementen als zorgeloze kleinigheden - ze zien onbezorgd het wellen van de watervloeden en doen de diepte zelf koken als een pot. Deze concentratie van brute kracht dient ook een moreel doel: het spoort de gedachte aan dat als niemand zo dapper is dat hij de monsters durft op te porren, niemand voor hun Maker kan staan! Het effect van de toespraak is een nederig makende overtuiging van menselijke zwakte: "Ik ben afval."

De openings- en afsluitende delen van Jehovah's toespraak hebben kosmische krachten en brute dierkracht aanleiding gegeven als manifestaties van goddelijke kracht. We zijn verbaasd. De mammoetkracht van de Leviathan verdooft de verbeelding met een gevoel van verwondering, terwijl het verstand verbijsterd wordt als het ene kenmerk van kracht na het andere in snelle opvolging aangeduid wordt. Wat is het doel van zulke kolossale kracht? Het schijnt nutteloos en zelfs schadelijk te zijn. Het doet de bruut geen voordeel en werkt ongemakken bij anderen. Beide delen van de verhandeling hinten naar een oplossing: kracht komt binnen het gebied van bevattingsvermogen, beschouwd als een agentschap met een opdracht die voorbij zichzelf gaat. Op zich gezien kan kracht onverklaarbaar zijn, als een accessoire van morele doelstelling wordt het begrijpelijk. Het centrale deel van de verhandeling verenigt de verschillende vormen van macht zich in het bereiken van morele doelen. We zien, in een optocht van neerbuigende wonderen, kracht als een dienares van de liefde. Het zicht van almacht die behoeften bedient, bevredigt het denken en verwarmt het hart; het wonder van God Die voedsel brengt voor de welpen van de leeuw en jonge raven; het wonder van God Die de dagen nummert waarin hinden en geiten hun moederschap vervullen; het wonder van God die voorziet in ruimte voor de wilde ezel en de orynx; het wonder van de struisvogel wiens broedsel God bewaakt tegen de wreedheid van de domme ouder; het wonder van God Die de sidderende kracht van het paard bij het begin van de slag ter berde brengt; het wonder van God Die aan de adelaar het instinct van zelfbewaring toedeelt en de vlucht van de havik richt op de warme regionen van het zuiden. Het dwarrelen van lijden raast rond: het verdriet van het moederschap, de steek van de honger, de steek van pijn, de worsteling voor bestaan, de overheersing door de sterke - waar komen deze kwaden vandaan? Welk doel dienen zij? De oorzaak hiervan ligt niet in de dieren zelf, want zij hebben niet gezondigd. Zij voorzien in de gelegenheid om macht te binden aan de triomfwagen van de liefde.

De Stem heeft een gebied aangewezen waar geen verband bestaat tussen kwaad en zonde. Het verloop van het verhaal breidt het principe uit naar de wereld van de mens. De kwaden die Job overkwamen werden niet gezonden omdat hij een zondaar was, noch werden zij weggenomen omdat hij ophield er een te zijn. God bracht ze over hem en God verwijderde ze. Hij zond ze met een doel en Hij verwijderde ze zodra hun specifieke werk was gedaan. En God zond ze met een specifiek doel voor ogen - om kwaliteiten aan te moedigen en te ontwikkelen, hun gevoeligheden aan te scherpen, hen te bevrijden van de dienstbaarheid aan tijdelijke belangen, opdat de mens, in het blije bewustzijn van perfecte vrijheid, bevrediging zou vinden in God alleen. Het doel van de kwaden die over Job kwamen was noch kastijding, noch correctie, noch instructie - hoewel zij zo nu en dan deze noodzakelijke en weldadige functies vervulden. Het was VERLICHTING. Het kwaad leverde de condities en omstandigheden waar doorheen God Zichzelf onthulde. Er kon geen manifestatie van liefde zijn buiten het kwaad om. God's liefde zou een abstract principe zijn gebleven als er niet omstandigheden zouden zijn ontstaan om Hem een gelegenheid te geven waarin het in al haar kracht en volheid getoond kon worden.

Zo ontvouwt het boek Job dit grote mysterie van het kwaad, en laat het ons duidelijk zien dat het geen onderkruiper is in God's bedeling; het is geen vreemde substantie in de delicate stof van God's grote plan, die het ingewikkelde mechanisme er van tegenwerkt; nee, het is een noodzakelijk deel van dat plan; het behoort terecht tot die schitterende verzameling van krachten die, onder de controle en leiding van die ene allerhoogste geest, met regelmaat werkt, zonder onderbreking en uitstel, voor het heerlijke einde van het veilig stellen van de absolute triomf van goedheid, waarheid en oordeel, voor leven en liefde.

We kunnen nu onze aandacht richten op de ontvouwing door onze Heer van het doel van het kwaad in die niet te evenaren presentatie van de goddelijke houding daarvan - het verhaal van de Verloren Zoon. De verbinding er van met zonde wordt nadrukkelijk gesteld. De gelegenheid die het opriep was de afkeuring door de Farizeeën: "Deze man ontvangt zondaren, en hij eet met hen!"

Voor zover het de uiterlijke moraliteit betreft zijn de twee zonen net zover van elkaar als de twee polen. Maar waar het feitelijke moraliteit aangaat staan ze op dezelfde voet - geen kent de vader. Beide onderhielden ze verdraaide beelden van zijn karakter en onderhielden ze niet-gefundeerde wrok tegen hem. De erfenis, of "leven," leverde de oorzaak van hun gezamenlijke misverstand. De oudste zoon dacht dat de vader karig was, dat zijn enige gedachte was om zijn zonen gebonden te houden aan het karig bestaan van werken op de boerderij. De jongste zoon dacht dat de vader niet goed wist hoe hij het leven het best kon gebruiken voor de belangen van zijn kinderen. De een nam de vader waar als een taakmeester, de ander als onvoldoende in kennis. De een beperkte zijn goedheid, de ander zijn wijsheid. In de een zien we de wortel van wetticisme, in de ander van losbandigheid.

Op een dag bedacht de jongere zoon dat hij zijn eigen meester zou worden, om zijn eigen bestemming vorm te geven. Hij eiste het deel van zijn geld op en de vader stond dit verzoek toe, zonder een ogenblik te aarzelen. Waarom? Omdat de vader maar al te goed wist dat feitelijke ervaring de enige manier was waarop de zoon zijn hart zou leren kennen. Trouwens, hij wist dat zijn zoon nooit buiten zijn bereik zou komen, dat hij in een ver land net zo dicht bij hem zou zijn als thuis.

De zoon trok er op uit met uitpuilende zakken. Zodra hij zijn rug keert naar het huis van zijn vader, beginnen er dingen te gebeuren. Hij komt terecht bij een gezelschap onfatsoenlijke vrouwen, die hem van zijn geld verlossen. Zijn onderhoud is weg. Het dagelijks terugkeren van fysiek onderhoud doet zich gelden. Door noodzaak leert hij de les van het echte gebruik van dingen. De bedoeling is niet om grillen te bevredigen, maar om voldoende aan noodzakelijke dingen en goede werken te hebben. Hij leert ook dat de morele waarde er van een lichamelijke basis heeft; het was eenvoudig genoeg om het geld van de vader uit te geven, het was een zware taak om het zijne te verdienen. En nu is de door honger geplaagde zoon gedwongen om naar een baan uit te zien. Maar hier wordt de zaak gecompliceerd door een combinatie van omstandigheden. Het land wordt getroffen door een hongersnood. Bedrijven raken verlamd. De arbeidsmarkt wordt zwaar getroffen. Banen zijn schaars. Hij kan geen werk vinden. Noodzaak deelt een andere noodzakelijke les uit. De verarmde jongeman, ontdaan van de trots van positie, leert de noodzaak en waardigheid van werk. Uiteindelijk, na een lange periode van miserabel, half-verhongerd bestaan, vindt hij een baan - de meest dienende die je maar kan hebben. Hij wordt gezonden om naar een kudde zwijnen om te kijken. Onze goede vriend noodzaak vindt een andere gelegenheid om een andere les te trekken uit haar onuitputtelijke winkel van gezond verstand. Hij ondervindt de nutteloosheid van ceremoniële religie. Riten en formaliteiten zijn nutteloos omdat zij niet bij alle omstandigheden passen, maar een vooraf geregelde aanpassing van deze vereisen.

Terwijl hij op de zwijnen past, vindt de verloren zoon tijd om na te denken, en de niet ophoudende last van dagelijkse ontberingen voorziet in overvloedig voedsel voor sobere, heilzame reflectie. Hij begint dingen in hun juiste relatie en perspectief te zien. De gedachte dat hij de vader verkeerd had begrepen en beoordeeld komt bij hem op. Zijn trieste ervaring levert hem afdoende bewijs van de grotere kennis van de vader. Een nieuwe gedacht vormt zich geleidelijk bij hem; als de reden van de vader om onderhoud achter te houden noch partijdigheid of bevoordeling was, kan dan diezelfde wijdere kennis hem dieper inzicht in mijn zaak geven en hem aanzetten mij terug te nemen, misschien niet als zoon, maar tenminste als dienaar? Ik zal beter af zijn als zijn dienaar dan als mijn eigen meester!

Het ware karakter van de vader komt niet in één keer bij de verloren zoon op. Oude ideeën zitten nog aan hem vast. Hij denkt dat de vader hem wel zal ontvangen, maar vreest dat zijn weglopen de gevoelens van de vader kunnen hebben veranderd en zijn vooruitzichten onherstelbaar beschadigd zijn. Hij is bang dat hij nooit meer zijn eerdere relatie terug kan krijgen, maar dat hij zichzelf tevreden zal moeten stellen met een mindere plaats. Hij bedenkt wat hij zal zeggen, bereidt een korte toespraak voor en leert die uit zijn hoofd, en met gemengde gevoelens van wroeging en hoop gaat hij op weg naar huis.

De vader wist al die tijd al waarop de escapade uit zou lopen en stond op de uitkijk naar de jongen. Hij nam hem al van verre waar en rende om hem te ontmoeten. Zonder vragen te stellen viel hij hem om de nek, omarmde en kuste hem. De verloren zoon had nooit van zo'n welkom durven dromen. Hij stond verdoofd. Zich herpakkend begon hij zijn toespraak af te raffelen die hij in het verre land had voorbereid. "Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en in uw zicht...." De vader doet hem ophouden. Zonde! Dat is een vergeten incident in een voorbije dagen. Ze werd ontworpen om jou mijn hart te onthullen. Ze heeft haar werk gedaan. Vergeet het maar. Het noemen er van komt in botsing met de plechtigheid van de gelegenheid - dit is een tijd om te feesten! Breng het gemeste kalf! Laten we eten, drinken en vrolijk zijn! De donkere sluier is weg. Nu begrijpen we elkaar; laten we blij zijn in elkaar's liefde.

Het welkom dat de verloren zoon ontving lokte de boosheid van zijn broer uit. Hij is verontwaardigd dat een losbandige met zulke eer ontvangen wordt. Hij ontploft. En zijn uitbarsting van boosheid onthult de bittere opgekropte gevoelens die hij vele jaren had onderhouden. "U gaf mij nooit een bokje, zodat ik blij kon zijn met mijn vrienden." De vader antwoordde: "Zoon, jij bent altijd bij mij, en al wat van mij is is het jouwe." Al mijn bezittingen zijn gemeenschappelijk bezit voor wederzijds genot. Het was al die tijd tot jouw beschikking. Je ontzegde jezelf blijdschap en vreugde door er verkeerde ideeën op na te houden. Zo komt ook de oudste zoon tot zichzelf. De jalousie tussen de twee zonen, hun verkeerde relaties met de vader, verdwijnen. De wanklanken verdwijnen en harmonie regeert. Het doel van de vader was om zijn hart te onthullen. Alle toestanden en omstandigheden in de levens van zijn zonen werden bevolen en geregeld met dat doel voor ogen. De jongste zoon leerde de vader kennen door van hem weg te gaan en zijn ervaring werd, op zijn beurt, het middel van het verlichten van de oudste zoon.

Zouden we een perfectere illustratie kunnen hebben van hoe God het kwaad gebruikt als een instrument ten goede? Door lang zwerven in boze wegen en het verdriet en lijden dat het zwerven met zich bracht, verkreeg de verloren zoon een duidelijker inzicht en een betere manier van kijken naar het leven en de fortuinen er van. Zien we niet, terugkijkend naar de periode van zijn werven, hoe de hoeren, de hongersnood, het knagen van de honger, het kaf, de varkens - op zich kwade dingen - onder de leidende hand van God, uiteindelijk uitliepen op iets goeds? Alle dingen zijn er om de heerlijkheid van Zijn genade te loven.


Deze pagina werd hier gepubliceerd met de toestemming van
Concordant Publishing Concern



© www.hetbestenieuws.nl