De macht van God
Deel 2 - Het woord van het kruis

door John H. Essex

(De citaten uit de Schrift zijn uit de SchriftWoord vertaling - tenzij anders vermeld)
Ga met de muis op een onderstreepte tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)

In de loop van de tijd kwam er een moment waarin het scheen dat Satan de volle controle had over de situatie. De Zoon van God hing, kennelijk hulpeloos, aan een kruis - aan een ruwe executiepaal die gereserveerd was voor slaven en criminelen van de laagste klassen. De God Die wonderen had verricht in Egypte en een hele natie verloste van de onderdrukkers, kon niet Zijn eigen Zoon redden van een schandelijke dood door de handen van mensen. Tenminste, zo scheen het!

Toch kon Paulus naderhand op deze wijze over deze gebeurtenis spreken: "want de Christus vaardigt mij niet af om te dopen, maar om te evangeliseren, niet in wijsheid van woord, opdat niet het kruis van Christus leeg gemaakt zal worden. Want het woord, het van het kruis, is inderdaad domheid voor die verloren gaan, maar voor ons, die gered worden, is het macht van God" (1 Kor. 1:17,18).

Het woord van het kruis! Hoe kan het kruis ooit een demonstratie van Gods macht zijn? Het kruis was gewoon een paal in de grond, waaraan het lichaam van een stervende man hing.

Dit is hoe het wordt gezien door de overgrote meerderheid van hen die er al helemaal geen notitie van nemen, en dit omvat vele gelovigen. Een tijdje geleden, toen we over het kruis spraken tot een bijeenkomst van Christelijke gelovigen, werd ons door iemand verteld dat hij kon begrijpen hoe iemand voordeel kon krijgen uit het voorbeeld van het leven van Jezus op aarde, maar hij kon niet inzien hoe iemand ook maar voordeel kon verkrijgen van een stervende man die aan een kruis hing. Hij beschouwde de dood van de Heer als iets dat alleen door mensen bevat wordt als het toppunt van hun reactie op Zijn bediening, maar geen basisrol speelt in Gods doelstelling. Toch was Petrus, op de Pinksterdag, zich er van bewust (en verkondigde het) van het feit dat Jezus, hoewel door mensen vermoord, in feite was uitgeleverd: "naar de bepaalde raad en voorkennis van God" (Hand. 2:23).

Misschien is de beste manier om te zien hoe het kruis het medium wordt voor de uitstalling van Gods macht het eindprodukt van het gevolg te onderzoeken. We vinden dit in Kolossenzen 1:20, waar we van Christus lezen, beginnend bij vers 18. "En Hij is het hoofd van het lichaam, van de ekklesia. Hij is het begin, Eerstgeborene vanuit de doden, opdat Hij in álles eerste zal worden, opdat heel de volheid er een behagen in heeft in Hem te wonen, en door Hem het al wederzijds te verzoenen tot in Hem, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen" (Kol. 1:18-20).

"Vrede makend door het bloed van Zijn kruis!" Het kruis is een vrede-makende factor, uitlopend op verzoening tussen God en Zijn schepping. En als de verzoening blijvend moet zijn, compleet en al-omvattend, moet de vrede absoluut, echt en niet aan te vallen zijn.

De weg van het kruis is de enige manier waardoor God een blijvende en echte vrede tussen Zichzelf en Zijn schepselen kon veiligstellen. Als er enig andere manier zou zijn geweest dan de schandelijke kruisiging van Zijn eigen Zoon, dan mogen we er zeker van zijn dat God die had gekozen.

Let er op hoe de twee termen "bloed" en "kruis" in deze passage zijn samengebracht. Het "bloed" spreekt van een offer; het "kruis" verkondigt de aard van dat offer. Er waren andere manieren waardoor Jezus had kunnen sterven en toch nog een offer zou zijn geweest. Maar geen van deze zou het verlangde resultaat hebben bereikt; want ingesloten in het kruis was een vloek, en Christus, toen Hij (als degene Die geen zonde kende) tot zondoffer werd voor onze zonden, nam alle schande op Zich, de smaad die over de misdadiger komt die executie te wachten staat. Hij werd "gehoorzaam ... tot de dood, de dood echter van het kruis" (Filip. 2:8). Wat een wereld van belang zit er in dat woord!

Verzoening tussen God en Zijn schepselen had nooit tot stand gebracht kunnen worden zolang zij voortgingen Hem te kwetsen. Tijdens de periode waarvan in de Hebreeuwse Schrift verslag wordt gedaan, maakte Hij voorzieningen voor Zijn speciale volk, Israel, om Hem gunstig te stemmen door het brengen van offers, maar deze moesten jaar na jaar voortdurend vernieuwd worden en waren, op z'n best, alleen een bedekking van zonden. Het was voor de mens onmogelijk om uit zichzelf zonde uit hun wezen weg te doen, en het was voor de jaarlijkse offers van stieren en geiten net zo onmogelijk om het weg te nemen. Maar God voorzag in een manier waardoor de zonde weggedaan kon worden. Hij plaatste heel de last van zonde, eens en voor altijd, op de schouders van Zijn eigen Zoon, de Zoon van Zijn oneindige liefde, en had het met Hem gekruisigd op dat kruis van Golgotha. Alles was kwetsend was in de schepping werd zo eens en voor altijd weggedaan. Op deze manier was Hij in staat tegemoet te komen aan de vereisten van Zijn eigen rechtvaardigheid, en te beginnen met een nieuwe schepping, waarin zonde in het geheel geen plaats zal hebben. En aangezien al de verschillen en vijandschappen tussen God en Zijn schepselen de gevolgen zijn van zonde, plaveit deze effectieve methode van omgaan met zonde de weg voor complete verzoening.

De kracht van het kruis ligt hem hier in. Het kruis was de meest oneerbare dood die een mens kon bedenken om de Hoge en Heilige Zoon van God aan schande en minachting bloot te stellen. Door het kruisigen van de Heer van Heerlijkheid begin de mens een daad die God buitengewoon boos gemaakt zou moeten hebben en over de hele schepping de terechte verontwaardiging van een gekwetste Godheid zou moeten beerbrengen. Maar in plaats daarvan werd het, in de wijsheid van God, de dood die de wereld met Hem verzoende, en Hem er toe bracht de wereld uit te nodigen met Hem verzoend te worden. Wanneer beide zijden met elkaar verzoend zijn, is er vrede tussen hen en is complete verzoening het gevolg.

Met de Zoon van God dood, hangend aan het kruis, scheen de doelstelling van God aan een falend einde te zijn gekomen. God moet wel zwak zijn als Hij Zijn eigen Zoon niet kon redden van een schandelijk lot. Dit is hoe het zou schijnen voor de wereld. Dit is hoe het er vandaag voor velen uitziet. Dit is hoe het er zeker uitzag voor de menigte aan Joden, Grieks en Romeinen die op dat moment rond dat kruis drentelden.

Laten we eens nader kijken naar het toneeltje dat zich meer dan 1900 jaren geleden afspeelde. We staan net buiten de oude stad van Jeruzalem. In die tijd waren de Romeinen stevig gevestigd als de heersende macht, na twee of drie eeuwen eerder de Grieken overwonnen te hebben. Maar toch waren noch de Griekse taal noch de Griekse gewoonten uitgewist door de Romeinse verovering, en dat was ook het geval met de Joodse religieuze gebruiken. Daarom bestonden er op dat moment in Jeruzalem drie culturen gelijktijdig naast elkaar. Er was de cultuur van Israel, gebaseerd op de wet die aan Mozes was gegeven, maar daaraan verschillende menselijke interpretaties en verdere regelgeving toegevoegd, zodat het een hybride Judaïsme was geworden; er was de Griekse cultuur, gebaseerd op de theorieën van hun filosofen en met name verlokkend voor de intellectuelen; en er was de Romeinse cultuur, gebaseerd op fysieke macht en overwinning.

Israel, Griekenland, Rome. Deze waren de drie culturen die, op dat moment, het geheel van de mensheid vertegenwoordigden en waarin, op die gewichtige dag, het geheel van de mensheid werd geoordeeld. En hoe reageerde de mensheid op het zicht van hun potentiële Redder aan het kruis? Voor de Joden, geobsedeerd door hun religie, was het kruis een valstrik - ze konden er geen plaats voor vinden in hun onderwijs; voor de Grieken, wijsheid zoekend bij hun eigen filosofen, was het domheid - complete dwaasheid; en voor de Romeinen, dronken van de macht van veroveringen, was het zwakte - onmacht. Zelfs hun eigen soldaten hadden degene Die daar hoog verheven hing bespot, zeggend: "Indien u de koning van de Joden bent, red uzelf!" (Luc. 23:37).

Laten we hier opnieuw opmerken dat heel de mensheid, verleden, heden en toekomst, in dat bijzondere moment in de tijd door de drie culturen van Israel, Griekenland en Rome was vertegenwoordigd en dat, net zoals elk van deze culturen tekort schoot terwijl haar delen langs het kruis paradeerden, de hele mensheid tekort schiet wanneer ze figuurlijk in dezelfde positie wordt gebracht. Zij die vandaag leven zijn, over het algemeen, niet anders dan zij die in die tijd leefden.

Israel, Griekenland en Rome! Er was geen vraag of iemand twijfelde over de identiteit van degene Die gekruisigd werd, want een inscriptie in drie talen was aan het kruis genageld, en ons wordt specifiek verteld dat deze talen het Hebreeuws, Grieks en Latijns waren [Dit opschrift dan lezen velen van de Joden, omdat waar Jezus gekruisigd werd, dicht bij de plaats van de stad was en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks. Joh. 19:20], de taal van Israel, de taal van Griekenland en de taal van Rome. "Jezus, de Nazarener ... Koning van de Joden" zo liet het bord zien. Hier was de ware Koning van de natie die God had uitgekozen om het kanaal van zegen te zijn aan alle families van de aarde. Maar Hij was Jezus, de Nazarener - een term van minachting - en Hij moest veracht worden door alle drie secties van de mensheid. In de ogen van de wereld is Hij ook vandaag nog veracht.

Dr. F. W. Boreham wijst in een van zijn essays*1) aan dat elk van deze drie secties van de mensheid, elk van deze typen van beschaving, zijn eigen onderscheiden ideaal had.

Het ideaal van de Joden was licht. Zie hoe het woord regelmatig herhaald wordt door een van hun grootste profeten. We citeren uit Jesaja: "Het volk dat in duisternis wandelt ziet een groot licht, verblijvers in de schaduw van de dood, het licht is helder over hen" (Jes. 9:2). "Ik, JAHWEH, Ik roep Jou in rechtvaardigheid en Ik zal Jouw hand vasthouden en Ik zal Jou bewaren en Ik zal Jou geven tot een verbond met een volk, tot een licht van natiën" (Jes. 42:6). "en jij jouw ziel uitstort over de hongerige en jij de ziel van een nederige verzadigt, dan straalt jouw licht in de duisternis en zal jouw duisternis zijn als de middag" (Jes. 58:10). "Sta op, wees helder, want jouw licht is gekomen, en de heerlijkheid van JAHWEH straalt op jou! ... En de natiën gaan bij jouw licht en koningen bij de helderheid van jouw straling" (Jes. 60:1,3). "Niet langer zal jouw zon ondergaan en jouw maan zal niet verzameld worden, want JAHWEH zal voor jou tot aionisch licht worden" (Jes. 60:20).

Deze zijn allemaal profetieën uit Israels geïnspireerde geschriften, maar toen Hij kwam Die verklaarde Zelf het Licht van de wereld te zijn, keerde Israel zich van Hem af.

Het ideaal van de Grieken was kennis. Hun bron van inspiratie was de school, de academie, het portaal van de filosoof. Ze genoten van de theorieën van Pythagoras, Socrates, Plato en Aristoteles; in de ontdekkingen van hun wiskundigen en wetenschappers, zoals Euclides en Archimedes; en in de geschriften van hun historici en dichters. Maar de hoogste kennis is te vinden in Christus, "in Wie al de schatten van de wijsheid en van de kennis verhuld zijn" (Kol. 2:3). De Grieken konden niets leren van die eenzame Figuur Die aan een kruis hing. Voor hen was de hele zaak pure dwaasheid. Het paste in het geheel niet in hun filosofieën.

Het ideaal van de Romeinen was heerlijkheid - de heerlijkheid van militaire overwinning, van de lichamelijke kracht die uitgebeeld werd in machtige legers, in legioenen van soldaten die zich verspreiden naar alle hoeken van de wereld. De heerlijkheid van Rome was de droom van de Caesars. Het was een heerlijkheid die vaak op wreedheid was gebouwd; in de woorden van Byron werden mensen "geslacht om een Romeinse vrije dag te maken." Het bezitten van het Romeinse burgerschap gaf groot voordeel over de minder begunstigde. We herinneren ons hoe Paulus bij gelegenheid zijn Romeinse burgerschap opeiste en zo werd gered van geseling.

Maar de Romeinen konden niets van heerlijkheid zien in de kennelijke zwakte van een Mens Die aan een van hun palen hing die zij gereserveerd hadden voor de executie van ongehoorzame slaven en criminelen van de lagere klassen. Hoe zou dit kunnen toevoegen aan de heerlijkheid van hun Keizerrijk?

Maar zouden ze het hebben kunnen weten? Ze zouden het geheim van Christus niet hebben kunnen weten, dat in God verborgen was vóór de aionen, anders zouden ze de Heer van heerlijkheid niet hebben gekruisigd [dat niemand van de oversten van deze aion heeft geweten, want indien zij het wisten, kruisigden zij nooit de Heer van de heerlijkheid. 1 Kor. 2:8]. Maar er was hen voldoende bewijs geleverd dat Hij de Messias van Israel was. Hij had verscheidene jaren onder hen gepreekt en Zijn reputatie had zich verspreid. Bovendien, hoewel Hij hoofdzakelijk was gezonden om "de verloren zijnde schapen van het huis van Israel" te bedienen (Matt. 15:24), hadden toch alle delen van de gemeenschap een voorbeeld ervaren van Zijn genezende krachten, als een getuigenis van Zijn missie en een vooruitblik op het Koninkrijk dat Hij had verkondigd. Onder Zijn eigen volk had Hij vele wonderen verricht, inclusief het opwekken van doden; maar ons wordt specifiek verteld van één gebeurtenis waar de ontvanger van Zijn helende krachten een Griek was - de Syrofoenisische vrouw uit Marcus 7:26, wiens dochter een demon had. Dit was de vrouw die weigerde weg te gaan toen haar werd verteld dat het niet goed was de kruimeltjes van de kinderen aan de hondjes te geven, maar haar claim kracht bijzette met de opmerking: "Ja Heer! Maar ook de hondjes onder de tafel eten van de kruimeltjes van de kleine jongens en meisjes" (Marc. 7:28).

En dan was er het geval van de Romeinse centurion, wiens dienstknecht op punt stond te sterven, maar genezen werd vanwege het geloof van zijn meester, van een soort dat Jezus nergens in Israel had gezien [5 Bij Zijn binnen komen nu tot in Kapernaüm, kwam tot Hem een hoofdman over honderd, Hem toeroepend 6 en zeggend: "Heer, mijn jongen ligt neer in het woonhuis, verlamd, en wordt verschrikkelijk gekweld." 7 En Hij zegt tot hem: "Ik, komend, zal hem genezen." 8 En antwoordend zei de centurion met nadruk: "Heer, ik ben niet toereikend dat U binnen zal komen onder mijn dak, maar zeg alleen het woord en mijn jongen zal gezond gemaakt worden. 9 Want ook ik ben een mens die onder autoriteit verordend is geworden, zelf soldaten onder mij hebbend. En ik zeg tot deze 'Ga weg' en hij gaat, en tot de ander 'Kom' en hij komt en tot mijn slaaf 'Doe dit' en hij doet het." 10 Jezus nu, dit horend, verwondert Zich en zei tot die volgen: "Amen, Ik zeg tot jullie, bij niemand vond Ik in Israel zoveel geloof! 11 Maar Ik zeg tot jullie dat velen vanaf het oosten en westen zullen arriveren en zich zullen neervlijen met Abraham en Izaäk en Jakob in het koninkrijk van de hemelen, 12 maar de zonen van het koninkrijk zullen uitgeworpen worden tot in de buitenste duisternis. Daar zal het huilen en het knarsen van tanden zijn." 13 En Jezus zei tot de hoofdman over honderd: "Ga heen! Zoals jij gelooft, laat het voor jou gebeuren!" En de jongen werd in dat uur gezond gemaakt. En de hoofdman over honderd keerde terug tot in zijn huis. In hetzelfde uur vond hij zijn jongen, gezond zijnde. Matt. 8:5-13]. De Griekse vrouw en de Romeinse centurion geloofden beide in Jezus en erkenden Zijn autoriteit, en toonden door dat te doen de duisternis van hun landgenoten aan, want is er is maar één lichtstraal nodig om de omringende duisternis te doen oplichten.

En de mensheid, als het op die veelbewogen dag, nu zo'n 2.000 jaren geleden, samendrong rond het kruis, werd opgeslokt door duisternis - een onnatuurlijke duisternis, die op zich de macht van God over de elementen onthulde, want ze daalde abrupt op hen neer rond het middaguur en werd om drie uur in de middag opgeheven. Tijdens deze periode van duisternis was Christus een zondoffer, op Zichzelf de zonden van heel de mensheid dragend - maar de wereld wist dit niet. De feitelijke fysieke duisternis die het kruis omringde symboliseerde de intense duisternis die op de harten van de mensen lag. En de mensheid is vandaag, over het algemeen, nog steeds ondergedompeld in deze zelfde geestelijke duisternis.

Maar er zijn uitzonderingen, want Paulus vertelt ons in 2 Korinthe 4:6 dat "God zegt: "Vanuit duisternis zal licht schijnen," dat doet schijnen in onze harten tot verlichting van de kennis van de heerlijkheid van God in het gezicht van Jezus Christus."

De apostel ziet het drama dat zich afspeelde op Golgotha op een heel andere manier dan zijn tijdgenoten. Wat een valstrik was voor Israel en dwaasheid voor de Grieken en pure zwakheid voor de Romeinen, ziet Paulus als de kracht van God en de wijsheid van God en het startpunt van een evangelie dat niet alleen redding brengt aan de mensheid en verzoening aan het universum, maar, door dat te doen, boven mate de heerlijkheid van Christus, als het ware Beeld van de onzichtbare God, en daarom op even gelijke wijze de heerlijkheid van God Zelf tot een superlatieve graad verhoogt. En zo kan Paulus verklaren dat God, Die zegt "Vanuit duisternis zal licht schijnen," Hij is Die in onze harten schijnt, niet met het licht (of de verlichting) die Israel zei te bezitten, noch met iets van de zogeheten kennis waar Griekenland trots op was, noch met iets van die voorbijgaande heerlijkheid die Rome had verkregen - nee, niet met iets van deze, noch met iets dat toegeschreven kan worden ten gunste van de mensheid, nee, met niets hiervan doet God schijnen in onze harten, maar alleen met een blik op de verlichting van de kennis van heerlijkheid van Hemzelf in het gezicht van Hem Die gekruisigd was.

Let er op hoe de drie termen in deze heerlijke passage worden gecombineerd. Het is geen losse associatie van drie ideeën die aan elkaar gekoppeld worden door het woord "en," maar van het de ene term leggen bovenop een andere en nog eens een derde (door het herhaalde gebruik van het woord "van"), om een heerlijke samengestelde zinsnede te geven die Hem waardig is op Wie onze gedachten worden gericht, de "verlichting van de kennis van de heerlijkheid van God in het gezicht van Jezus Christus."

Een kleine jongen stond eens in een etalage van een winkel te kijken toen hij een prachtig portret zag. Hij was er door gefascineerd. Het was een schilderij van het gezicht van Jezus, door Harold Copping. Nu willen we niet stellen dat het een ware gelijkenis was - het was alleen maar een impressie door een man van het gezicht van Jezus, maar Dr. Boreham, in dat essay*1) waar we eerder naar verwezen, staat er voor in dat het een waar verhaal is. De moeder van de jongen kwam en probeerde hem weg te trekken, maar hij hield haar terug en vroeg: "Wie is dat?" De vrouw antwoordde, terwijl ze wegliep: "Het is een portret van God, dat is alles."

"Een portret van God!" Als dat nu een ware gelijkenis van het gezicht van Jezus was geweest, dan zou het inderdaad een portret van God zijn geweest, want de enige manier waarop we het gezicht van God kunnen zien is in het gezicht van Zijn Zoon. "Niemand heeft ooit God gezien," schreef Johannes. "De enigverwekte God, Die is in de boezem van de Vader, Die ontvouwt Hem" (Joh. 1:18).

Als we elkaar willen herkennen doen we dat van aangezicht tot aangezicht. Het zou voor ons bijzonder moeilijk zijn elkaar alleen door middel van de handen of door onze voeten te herkennen - ze zijn allemaal anders, zoals de studie van vingerafdrukken aangeeft; maar wanneer we het gezicht van een persoon zien die we kennen is de herkenning over het algemeen onmiddellijk. Maar het gezicht is ook een redelijk betrouwbare indicatie van het karakter er achter. Naar mate het gewoonlijk glimlacht of fronst, zacht is of verbiedend, zorgenvrij of bezorgd, zo oordelen we de aard van de eigenaar er van. En zo wordt in deze passage in 2 Korinthe 4 het woord "gezicht" figuurlijk gebruikt. Het is niet het letterlijke gezicht van Jezus Christus, zoals Hij aan dat kruis hing, gefolterd met pijn en omgeven door duisternis, maar veeleer het karakter, de persoonlijkheid van Hem Wiens gezicht het was, En waar kunnen we een waarachtiger inzicht in de kennis van de heerlijkheid van God vinden dan in de overdenking van Hem, Wiens genoegen het was, en is en altijd zal zijn, om de God te verheerlijken Wiens ware Beeld Hij is?

Mozes, weet u nog, drukte zijn verlangen uit om de heerlijkheid van God te zien (Exo. 33:18), maar werd verteld dat hij Zijn gezicht niet kon zien. Desondanks, terwijl Mozes verborgen was in een spleet in de rots, ging de Heer aan hem voorbij en werd hem toegestaan de achterkant van de de Heer te zien toen Hij langs kwam. En dit is wat de Heer verkondigde als Hij voorbij kwam: "JAHWEH, JAHWEH, El Die medelijdend is en genadevol, langzaam in boosheden en overvloedig in vriendelijkheid en waarheid, Die de vriendelijkheid bewaart aan duizenden, Die verdorvenheid en overtreding en zonde verdraagt. Hij zal niet onschuldig houden om onschuldig te houden, de verdorvenheid van de vaders bezoekend op de zonen en op de zonen van zonen, op de derde generaties en op de vierde generaties" (Exo. 34:6,7). Dit was het beeld van God dat Mozes zag, een God Die tevoren had gezegd dat Hij de boosaardige niet zou rechtvaardigen [Van een valse zaak zal jij je verre houden, en jij moet een onschuldige en een rechtvaardige niet doden, want Ik zal een boosaardige niet rechtvaardigen. Exo. 23:7]. Het was het beeld van een Zich terugtrekkende God, een God Die verder en verder weg ging zolang de zonden van de mensheid, steeds toenemend, tussen Hem en hen in stonden. Het gaf de onontkoombare uitkomst aan van een bedeling die was gebaseerd op wet, hoe rechtvaardig die wet op zich ook mocht zijn. Paulus zegt: "omdat namelijk vanuit werken van wet in het geheel geen vlees gerechtvaardigd zal worden in Zijn zicht, want door wet is het besef van zonde" (Rom. 3:20), maar hij zegt ook dat "de wet inderdaad heilig is en het voorschrift heilig is en rechtvaardig en goed" (Rom. 7:12). De fout lag niet bij de wet, maar bij de mensheid.

Toch presenteert Paulus ons nu aan een naderende God, want wij kunnen Zijn gezicht nu zien in het gezicht van Zijn geliefde Zoon, Die, op Golgotha, eens en voor altijd die barrière van zonde wegveegde die in de weg stond van de herkenning van aangezicht tot aangezicht. En zo kunnen we een God vinden Die de oneerbiedige kan rechtvaardigen en dat ook doet [Maar aan die niet werkt, maar gelooft Die de oneerbiedige rechtvaardigt, wordt zijn °geloof toegerekend tot rechtvaardigheid Rom. 4:5], en Die naar voren komt, een welkomende hand uitstrekkend, en zegt  "Wees met Mij verzoend" (2 Kor. 5:18-21)! De naderende God toont de macht van een evangel dat genade als haar enige bepalende factor heeft, waar werken niet wordt toegestaan inbreuk te maken op de uitkomst er van, waar iedere voorziening door God wordt gemaakt en de hulp van de mens niet vereist is.

Er is een oud gezegde dat zegt:  "God helpt hen die zichzelf helpen." Als er ooit al enige waarheid in zulk een uitspraak zat, dan maakt het zeker geen deel uit van de waarheid voor vandaag. De waarheid voor vandaag is:  "God helpt hen die zichzelf niet kunnen helpen." Laat niemand denken dat hij naar de hemel gaat omdat hij goed is geweest. Dit wordt algemeen geleerd, maar het is fout. De enige reden waarom iemand van ons een hemels lotdeel wordt beloofd is omdat we eens zondaren waren, zodat God ons kan gebruiken om aan de rest van het universum de genade tentoon te stellen die Hij heeft uitgeoefend bij het ons tot heerlijkheid brengen.  "Want in genade zijn jullie geredden, door geloof" zegt Paulus in Efeze 2:8, waar hij spreekt van dit uitstallen te midden van de hemelingen. "Want in de genade zijn jullie geredden, door geloof, en dit niet vanuit jullie zelf; het is het naderingsgeschenk van God, niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen. Want wij zijn van Hem, een maaksel dat geschapen wordt in Christus Jezus voor goede werken die God van tevoren gereed maakt" (Efe. 2:8-10).

Indien iemand van ons zou kunnen roemen over wat we aan onze eigen redding hadden bijgedragen, dan zou dat het hele plaatje bederven. Het zou niet langer totaal uit genade zijn, maar deels uit werken. Het zou niet langer Gods prestatie zijn, maar ook deels de onze. Maar het is nu juist omdat het evangelie van het kruis Gods macht voor redding is, dat Paulus in staat is te zeggen, in Romeinen 8:38,39: "Want ik ben overtuigd dat noch dood, noch leven, noch boodschappers, noch overheden, noch de tegenwoordig zijnde dingen, noch de op het punt staande dingen, noch machten, noch verhevenheid, noch diepte, noch enig andere schepping ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, de liefde in Christus Jezus, onze Heer." En welke grotere macht in het universum is er dan de liefde van God, die niet alleen een band kan smeden die zo sterk is dat niets in hemel of op aarde die ooit die kan verbreken, maar uiteindelijk zal uilopen op het verzoenen van de meest onhandelbare elementen met Zichzelf, opdat Hij Alles in allen zal worden.

Noot 1.
F. W. Boreham, D.D., Essay A Portrait of God, published in SHIPS OF PEARL (London: Epworth Press, 1935)

Naar deel 3




© Grace and Truth Magazine